Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. knopen:
  2. knop:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for knopen:
    • nodes


Dutch

Detailed Translations for knopen from Dutch to English

knopen:

knopen verb (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

  1. knopen (aan elkaar knopen; verbinden; bevestigen)
    to connect; to bind; to knot; to tie together
    • connect verb (connects, connected, connecting)
    • bind verb (binds, binding)
    • knot verb (knots, knotted, knotting)
    • tie together verb (ties together, tied together, tying together)
  2. knopen (vastknopen; aan elkaar knopen; aan elkaar binden; strikken)
    to button; to knot; to tie; to tie on; to bind together; to attach; to button up; to bind; to tie up; to tie together; to fix; to fasten
    • button verb (buttons, buttoned, buttoning)
    • knot verb (knots, knotted, knotting)
    • tie verb (ties, tied, tying)
    • tie on verb (ties on, tied on, tying on)
    • bind together verb (binds together, binding together)
    • attach verb (attaches, attached, attaching)
    • button up verb (buttons up, buttoned up, buttoning up)
    • bind verb (binds, binding)
    • tie up verb (ties up, tied up, tying up)
    • tie together verb (ties together, tied together, tying together)
    • fix verb (fixes, fixed, fixing)
    • fasten verb (fastens, fastened, fastening)
  3. knopen (knevelen; binden; vastbinden; strikken; vastmaken)
    to bind; to tie; to tie up; to bind fast; pinion; to fasten; to bind up; to join
    • bind verb (binds, binding)
    • tie verb (ties, tied, tying)
    • tie up verb (ties up, tied up, tying up)
    • bind fast verb (binds fast, binding fast)
    • pinion verb
    • fasten verb (fastens, fastened, fastening)
    • bind up verb (binds up, binding up)
    • join verb (joins, joined, joining)
  4. knopen (samenknopen)
    to tie together
    • tie together verb (ties together, tied together, tying together)

Conjugations for knopen:

o.t.t.
  1. knoop
  2. knoopt
  3. knoopt
  4. knopen
  5. knopen
  6. knopen
o.v.t.
  1. knoopte
  2. knoopte
  3. knoopte
  4. knoopten
  5. knoopten
  6. knoopten
v.t.t.
  1. heb geknoopt
  2. hebt geknoopt
  3. heeft geknoopt
  4. hebben geknoopt
  5. hebben geknoopt
  6. hebben geknoopt
v.v.t.
  1. had geknoopt
  2. had geknoopt
  3. had geknoopt
  4. hadden geknoopt
  5. hadden geknoopt
  6. hadden geknoopt
o.t.t.t.
  1. zal knopen
  2. zult knopen
  3. zal knopen
  4. zullen knopen
  5. zullen knopen
  6. zullen knopen
o.v.t.t.
  1. zou knopen
  2. zou knopen
  3. zou knopen
  4. zouden knopen
  5. zouden knopen
  6. zouden knopen
en verder
  1. ben geknoopt
  2. bent geknooopt
  3. is geknoopt
  4. zijn geknoopt
  5. zijn geknoopt
  6. zijn geknoopt
diversen
  1. knoop!
  2. knoopt!
  3. geknoopt
  4. knopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knopen [het ~] noun

  1. het knopen
    the tie
    • tie [the ~] noun

Translation Matrix for knopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
button drukkertje; hoofddeksel; knop; knopje; overhemdsknoopje; pet; schakelaar; schakelknop
fix impasse
join aanvoegen; join
knot haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; schuifknoop; streng garen; strik; vlecht; wrong
tie knopen das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; shawl; sjaal; stropdas
VerbRelated TranslationsOther Translations
attach aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; hechten; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; toevoegen; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
bind aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; samenbinden; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastsjorren; verbinden
bind fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
bind together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; samenbundelen; verbinden
bind up binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken opbinden
button aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
button up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen dichtdoen; dichtknopen
connect aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar bevestigen; aandoen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; starten; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
fasten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
fix aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanhechten; aanpassen; afdoen; afstellen; afstemmen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
join binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijdoen; bijeen komen; bijeenbrengen; bijsluiten; bijvoegen; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; erbij voegen; in de val laten lopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; toevoegen; verbinden; voegen; zich voegen
knot aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; strikken; vastknopen; verbinden
pinion binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
tie aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan elkaar binden; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; vastsjorren; verbinden
tie on aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden
tie together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; samenknopen; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden
tie up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; in de val laten lopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
join mede; mee

Related Words for "knopen":


Wiktionary Translations for knopen:

knopen
verb
  1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken
knopen
verb
  1. form into a knot; tie with knot(s)
  2. to tie a line
  3. to attach or fasten with string

Cross Translation:
FromToVia
knopen knot; fasten with knots; tie; tie a knot in; tie up verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden
knopen knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.

knopen form of knop:

knop [de ~ (m)] noun

  1. de knop (schakelaar; schakelknop)
    the button; the stud
    the switch
    – control consisting of a mechanical or electrical or electronic device for making or breaking or changing the connections in a circuit 1
  2. de knop (bloemknop)
    the bud
    • bud [the ~] noun
  3. de knop (lichtknop)
    the switch
    – control consisting of a mechanical or electrical or electronic device for making or breaking or changing the connections in a circuit 1
    the light switch

knop

  1. knop
    the button
    – A graphic element that appears similar to a physical button or keyboard key in the UI. A button is "pressed" by clicking on it with a mouse or, if the button has the focus, by hitting the when activated, performs a specified function. The user activates a button by clicking on it with a mouse or, if the button has the focus, by hitting ENTER or RETURN on the keyboard. 2
  2. knop
    the button; the mouse button
    – A movable piece on a device that is pressed to activate some function. 2

Translation Matrix for knop:

NounRelated TranslationsOther Translations
bud bloemknop; knop
button knop; schakelaar; schakelknop drukkertje; hoofddeksel; knopje; overhemdsknoopje; pet
light switch knop; lichtknop
mouse button knop
stud knop; schakelaar; schakelknop dekhengst; mannelijk fokdier; overhemdsknoopje; tapeind; tapschroef; versierder
switch knop; lichtknop; schakelaar; schakelknop invaller; omruil; omschakelaar; omwisselen; omwisseling; schakeloptie; spoorwegwissel; stroomwisselaar; switch; verruiling; verwisseling; wissel; wisselaar; wisselspeler
VerbRelated TranslationsOther Translations
bud kiemen; ontkiemen; uit de kiem te voorschijn komen
button aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
switch afwisselen; herzien; inwisselen; naar een andere versnelling overgaan; omruilen; omwisselen; ruilen; schakelen; veranderen; verruilen; verwisselen; wijzigen; wisselen

Related Words for "knop":


Wiktionary Translations for knop:

knop
noun
  1. botany: a bud
  2. in computer software, an on-screen control that can be selected
  3. a mechanical device meant to be pressed with a finger
  4. newly formed leaf or flower that has not yet unfolded

Cross Translation:
FromToVia
knop bud KnospeBotanik: ein neuer Trieb, aus dem sich Blätter oder Blüten entwickeln

Related Translations for knopen