Dutch
Detailed Translations for koeken from Dutch to English
koeken:
-
koeken
Conjugations for koeken:
o.t.t.
- koek
- koekt
- koekt
- koeken
- koeken
- koeken
o.v.t.
- koekte
- koekte
- koekte
- koekten
- koekten
- koekten
v.t.t.
- heb gekoekt
- hebt gekoekt
- heeft gekoekt
- hebben gekoekt
- hebben gekoekt
- hebben gekoekt
v.v.t.
- had gekoekt
- had gekoekt
- had gekoekt
- hadden gekoekt
- hadden gekoekt
- hadden gekoekt
o.t.t.t.
- zal koeken
- zult koeken
- zal koeken
- zullen koeken
- zullen koeken
- zullen koeken
o.v.t.t.
- zou koeken
- zou koeken
- zou koeken
- zouden koeken
- zouden koeken
- zouden koeken
en verder
- is gekoekt
diversen
- koek!
- koekt!
- gekoekt
- koekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for koeken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cakes | koeken | |
crust | korstje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cake on | koeken | |
crust | koeken | korsten |
Related Words for "koeken":
koeken form of koek:
Translation Matrix for koek:
Noun | Related Translations | Other Translations |
biscuit | biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje | biskwietje; kaakje; kleine kaak |
cookie | biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje | biskwietje; cookie; kaakje; kleine kaak |
kind of biscuit | biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje | |
snap | biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje | koekje |
Verb | Related Translations | Other Translations |
snap | afbekken; afblaffen; afsnauwen; dichtbijten; een knippend geluid maken; exploderen; fladderen; happen; klappen; knakken; knappen; ontploffen; snauwen; springen; toebijten; toehappen; toesnauwen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uitlijnen; wapperen | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
snap | attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig |