Summary
Dutch
Detailed Translations for kringelen from Dutch to English
kringelen:
-
kringelen (in kringetjes ronddraaien)
Conjugations for kringelen:
o.t.t.
- kringel
- kringelt
- kringelt
- kringelen
- kringelen
- kringelen
o.v.t.
- kringelde
- kringelde
- kringelde
- kringelden
- kringelden
- kringelden
v.t.t.
- ben gekringeld
- bent gekringeld
- is gekringeld
- zijn gekringeld
- zijn gekringeld
- zijn gekringeld
v.v.t.
- was gekringeld
- was gekringeld
- was gekringeld
- waren gekringeld
- waren gekringeld
- waren gekringeld
o.t.t.t.
- zal kringelen
- zult kringelen
- zal kringelen
- zullen kringelen
- zullen kringelen
- zullen kringelen
o.v.t.t.
- zou kringelen
- zou kringelen
- zou kringelen
- zouden kringelen
- zouden kringelen
- zouden kringelen
en verder
- heeft gekringeld
- hebben gekringeld
diversen
- kringel!
- kringelt!
- gekringeld
- kringelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kringelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
circle | bond; cirkel; club; gilde; kring; kringel; kringvormig; leefgemeenschap; orde; organisatie; rondje; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging; woongemeenschap | |
coil | draai; haspel; kink; klos; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming; snoerspoel; spiraal; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
circle | in kringetjes ronddraaien; kringelen | cirkelen; draaien om; omcirkelen; omheenrijden |
coil | in kringetjes ronddraaien; kringelen | |
wreathe | in kringetjes ronddraaien; kringelen |
Related Words for "kringelen":
kringel:
-
kringel (kringvormig; kring)
-
kringel (cirkeltje; kringetje)
Translation Matrix for kringel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
circle | kring; kringel; kringvormig | bond; cirkel; club; gilde; kring; leefgemeenschap; orde; organisatie; rondje; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging; woongemeenschap |
circlet | cirkeltje; kringel; kringetje | aaneenschakeling; cirkelvorm; keten; ketting; kring; snoer |
ring | kring; kringel; kringvormig | aaneenschakeling; belletje; cirkel; cirkelvorm; keten; ketting; kring; overgaan; piste; ring; rondje; snoer; soort sieraad; telefonisch bericht; telefoontje; wielerbaan |
ringlet | cirkeltje; kringel; kringetje | krul; krulvorm |
Verb | Related Translations | Other Translations |
circle | cirkelen; draaien om; in kringetjes ronddraaien; kringelen; omcirkelen; omheenrijden | |
ring | aanbellen; beieren; bellen; bonzen; door de telefoon praten; iemand opbellen; kringen vormen; luiden; opbellen; overgaan; telefoneren; telefoontje plegen |