Dutch
Detailed Translations for kruid from Dutch to English
kruid:
-
het kruid (specerij; kruiderij)
the herb; the spices; the flavouring; the condiments; the condiment; the flavourings; the spice; the flavoring
Translation Matrix for kruid:
Noun | Related Translations | Other Translations |
condiment | kruid; kruiderij; specerij | kruiderij |
condiments | kruid; kruiderij; specerij | kruiden; kruiderij |
flavoring | kruid; kruiderij; specerij | aroma; geurstof; smaakmaker; smaakstof; smaakversterker |
flavouring | kruid; kruiderij; specerij | aroma; geurstof; smaakmaker; smaakstof; smaakversterker |
flavourings | kruid; kruiderij; specerij | kruiden; smaakmaker; smaakstoffen; specerijen |
herb | kruid; kruiderij; specerij | |
spice | kruid; kruiderij; specerij | smaakmaker |
spices | kruid; kruiderij; specerij | kruiden; kruiderij; smaakmaker; smaakstof; smaakstoffen; specerijen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
spice | kruiden; kruiden toevoegen; marineren; toebereiden |
Related Words for "kruid":
Related Definitions for "kruid":
Wiktionary Translations for kruid:
kruid
kruid
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kruid | → grass; herb | ↔ herbe — botan|fr (sens strict) Un végétal vert, monocotylédone ou dicotylédone, à tige fine et molle car non ligneuse (pas un tronc ni une stipe), vivace ou annuel, et qui perd tiges et feuilles en hiver. |
• kruid | → spice; seasoning | ↔ épice — Condiment aromatique |
kruiden:
-
de kruiden (specerijen; smaakstoffen)
-
de kruiden (kruiderij)
-
kruiden (kruiden toevoegen)
Conjugations for kruiden:
o.t.t.
- kruid
- kruidt
- kruidt
- kruiden
- kruiden
- kruiden
o.v.t.
- kruidde
- kruidde
- kruidde
- kruidden
- kruidden
- kruidden
v.t.t.
- heb gekruid
- hebt gekruid
- heeft gekruid
- hebben gekruid
- hebben gekruid
- hebben gekruid
v.v.t.
- had gekruid
- had gekruid
- had gekruid
- hadden gekruid
- hadden gekruid
- hadden gekruid
o.t.t.t.
- zal kruiden
- zult kruiden
- zal kruiden
- zullen kruiden
- zullen kruiden
- zullen kruiden
o.v.t.t.
- zou kruiden
- zou kruiden
- zou kruiden
- zouden kruiden
- zouden kruiden
- zouden kruiden
en verder
- ben gekruid
- bent gekruid
- is gekruid
- zijn gekruid
- zijn gekruid
- zijn gekruid
diversen
- kruid!
- kruidt!
- gekruid
- kruidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kruiden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
condiments | kruiden; kruiderij | kruid; kruiderij; specerij |
flavourings | kruiden; smaakstoffen; specerijen | kruid; kruiderij; smaakmaker; specerij |
herbs | kruiden; smaakstoffen; specerijen | |
season | jaargetijde; seizoen | |
seasonings | kruiden; kruiderij; smaakstoffen; specerijen | |
spice | kruid; kruiderij; smaakmaker; specerij | |
spices | kruiden; kruiderij; smaakstoffen; specerijen | kruid; kruiderij; smaakmaker; smaakstof; specerij |
Verb | Related Translations | Other Translations |
add spice to | kruiden; kruiden toevoegen | |
season | kruiden; kruiden toevoegen | marineren; toebereiden |
spice | kruiden; kruiden toevoegen | marineren; toebereiden |
Wiktionary Translations for kruiden:
kruiden
kruiden
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kruiden | → flavoring; spice | ↔ Gewürz — Pflanzenteile (besonders von Kraut), die gemahlen oder ganz einer Speise beigemengt werden, um ihren Geschmack zu verbessern |
• kruiden | → season; spice; flavour; flavor | ↔ assaisonner — En cuisine |
• kruiden | → herbs | ↔ fines herbes — (cuisine) herbes menues qui se mettent sur la salade ou qui s’emploient dans les ragoûts, comme l’estragon, le cerfeuil, le persil, la pimprenelle, etc. |