Translate krukje from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

krukje:
- stool; tabouret; footstool; taboret
kruk:
- crank; pump handle; stool; tabouret; footstool; taboret; door-latch; door handle; bungler; muddler; sad sack; handle
Wiktionary:
- kruk → crutch, stool, tommy bar
- kruk → crutch, stool

Dutch

Detailed Translations for krukje from Dutch to English

Noun	Related Translations	Other Translations
footstool	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret	voetbankje; voetenplank
stool	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret	beer; crapaud; excrementen; fecaliën; feces; gestoelte; stoel; uitscheiding; uitwerpselen; zetel
taboret	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret
tabouret	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret

de kruk (zwengel; slinger)
the crank; the pump handle
- crank [the ~] noun
- pump handle [the ~] noun
de kruk (taboeret; pianokrukje; poef; krukje)
the stool; the tabouret; the footstool; the taboret
- stool [the ~] noun
- tabouret [the ~] noun, British
- footstool [the ~] noun
- taboret [the ~] noun, American
de kruk (deurklink; klink; hendel)
the door-latch; the door handle
- door-latch [the ~] noun
- door handle [the ~] noun
de kruk (klungel; klungelaar; stumper; stoethaspel)
the bungler; the muddler; the sad sack
- bungler [the ~] noun
- muddler [the ~] noun
- sad sack [the ~] noun
de kruk (deurkruk; deurklink)
the door handle; the handle
- door handle [the ~] noun
- handle [the ~] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
bungler	klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper	beunhaas; drommel; knoeier; knoeipot; koekenbakker; koekhakker; morser; prutser; roffelaar; stakker; stumper; sukkel; zielenpiet
crank	kruk; slinger; zwengel
door handle	deurklink; deurkruk; hendel; klink; kruk	deurknop
door-latch	deurklink; hendel; klink; kruk
footstool	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret	voetbankje; voetenplank
handle	deurklink; deurkruk; kruk	beugel; draagbeugel; greep; handvat in de vorm van stok; heft; hengsel; ingang; oor; oor van een kopje; steel
muddler	klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper	knoeier; koekenbakker; koekhakker; roffelaar
pump handle	kruk; slinger; zwengel
sad sack	klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper	roffelaar
stool	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret	beer; crapaud; excrementen; fecaliën; feces; gestoelte; stoel; uitscheiding; uitwerpselen; zetel
taboret	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret
tabouret	kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret
Verb	Related Translations	Other Translations
handle		behandelen; bejegenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets afhandelen; verhandelen; verkopen

kruk

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• kruk	→ crutch	↔ Krücke — Medizin: mit einem Handgriff versehener Stock für an den Beinen verletzte oder gehbehinderte Personen
• kruk	→ crutch	↔ béquille — Canne surmontée d’un support
• kruk	→ stool	↔ tabouret — Petit siège sans dossier