Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. lastigvallen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lastigvallen from Dutch to English

lastigvallen:

lastigvallen verb (val lastig, valt lastig, viel lastig, vielen lastig, lastig gevallen)

  1. lastigvallen (teisteren)
    to bother; to harass; to trouble; to visit
    • bother verb (bothers, bothered, bothering)
    • harass verb (harasses, harassed, harassing)
    • trouble verb (troubles, troubled, troubling)
    • visit verb (visits, visited, visiting)

Conjugations for lastigvallen:

o.t.t.
  1. val lastig
  2. valt lastig
  3. valt lastig
  4. vallen lastig
  5. vallen lastig
  6. vallen lastig
o.v.t.
  1. viel lastig
  2. viel lastig
  3. viel lastig
  4. vielen lastig
  5. vielen lastig
  6. vielen lastig
v.t.t.
  1. heb lastig gevallen
  2. hebt lastig gevallen
  3. heeft lastig gevallen
  4. hebben lastig gevallen
  5. hebben lastig gevallen
  6. hebben lastig gevallen
v.v.t.
  1. had lastig gevallen
  2. had lastig gevallen
  3. had lastig gevallen
  4. hadden lastig gevallen
  5. hadden lastig gevallen
  6. hadden lastig gevallen
o.t.t.t.
  1. zal lastigvallen
  2. zult lastigvallen
  3. zal lastigvallen
  4. zullen lastigvallen
  5. zullen lastigvallen
  6. zullen lastigvallen
o.v.t.t.
  1. zou lastigvallen
  2. zou lastigvallen
  3. zou lastigvallen
  4. zouden lastigvallen
  5. zouden lastigvallen
  6. zouden lastigvallen
en verder
  1. ben lastig gevallen
  2. bent lastig gevallen
  3. is lastig gevallen
  4. zijn lastig gevallen
  5. zijn lastig gevallen
  6. zijn lastig gevallen
diversen
  1. val lastig!
  2. valt lastig!
  3. lastig gevallen
  4. lastig vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lastigvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bother heisa; hinder; overlast; rompslomp; toestand; veel gedoe
trouble bemoeilijking; beroering; chaos; ellende; gedram; gehannes; gestuntel; gevaar; gezanik; gezeur; heksenketel; hinder; keet; knik; kommer; kwaal; kwel; lastigheid; malheur; misère; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onheilsdreiging; onraad; onrust; onspoed; opstootje; ordeverstoring; overlast; pech; puinhoop; ramp; rampspoed; regelloosheid; rel; roerigheid; rottigheid; slepende ziekte; stoornis; strubbeling; tegenslag; tegenspoed; terugslag; terugslagen; wanorde; wanordelijkheid; zootje
visit bezichtigen; bezichtiging
VerbRelated TranslationsOther Translations
bother lastigvallen; teisteren lastig maken; obstructie plegen; storen; tobben
harass lastigvallen; teisteren koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
trouble lastigvallen; teisteren lastig maken
visit lastigvallen; teisteren aankomen; aanschouwen; afspreken; bekijken; bezichtigen; bezien; bezoeken; bij elkaar komen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; samenkomen; treffen; verzamelen; voorbijkomen

Wiktionary Translations for lastigvallen:

lastigvallen
verb
  1. op hinderlijke wijze iemands aandacht opeisen
lastigvallen
verb
  1. transitive to mither
  2. to trouble or bother
  3. to harass, harry
  4. pester