Summary
Dutch to English: more detail...
- leggen:
- leg:
-
Wiktionary:
- leggen → put, place, lay an egg, lay, carpet
- leggen → accentuate, emphasize, put the stress on, highlight, underline, apply, employ, make use of, use, turn to account, put on, lay down, place, put, put down, lay, set, practice, administer, attach, put onto, add, append, assign, paste, put to bed, insert, put away, put in, stow, enclose, introduce, ask, locate, situate, cause, cause to take place, hold, organize, provoke, stage, position, identify, spot
Dutch
Detailed Translations for leggen from Dutch to English
leggen:
Conjugations for leggen:
o.t.t.
- leg
- legt
- legt
- leggen
- leggen
- leggen
o.v.t.
- legde
- legde
- legde
- legden
- legden
- legden
v.t.t.
- heb gelegd
- hebt gelegd
- heeft gelegd
- hebben gelegd
- hebben gelegd
- hebben gelegd
v.v.t.
- had gelegd
- had gelegd
- had gelegd
- hadden gelegd
- hadden gelegd
- hadden gelegd
o.t.t.t.
- zal leggen
- zult leggen
- zal leggen
- zullen leggen
- zullen leggen
- zullen leggen
o.v.t.t.
- zou leggen
- zou leggen
- zou leggen
- zouden leggen
- zouden leggen
- zouden leggen
en verder
- ben gelegd
- bent gelegd
- is gelegd
- zijn gelegd
- zijn gelegd
- zijn gelegd
diversen
- leg!
- legt!
- gelegd
- leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het leggen (werk neerleggen; ophouden met)
Translation Matrix for leggen:
Related Words for "leggen":
Related Definitions for "leggen":
Wiktionary Translations for leggen:
leggen
leggen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
leg:
Translation Matrix for leg:
Noun | Related Translations | Other Translations |
laying | leg | aanleggingen |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
laying | gestrekt; languit; languit liggend; liggend; uitgestrekt |