Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. loswerken:


Dutch

Detailed Translations for loswerken from Dutch to English

loswerken:

loswerken verb

  1. loswerken (losmaken; scheiden; loskrijgen; detacheren)
    to loosen; to unlace; to work loose; to release; to untie; to set free
    • loosen verb (loosens, loosened, loosening)
    • unlace verb (unlaces, unlaced, unlacing)
    • work loose verb (works loose, worked loose, working loose)
    • release verb (releases, released, releasing)
    • untie verb (unties, untied, untying)
    • set free verb (sets free, set free, setting free)

Translation Matrix for loswerken:

NounRelated TranslationsOther Translations
release amnestie; bevrijding; invrijheidstelling; kwijtschelding; loslating; losraken; ontzetting; redding; uitlaat; uitlaatpijp; verlossing; versie; vlampijp; vrijlating; vrijmaking; zaligheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
loosen detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden afschroeven; los worden; losdraaien; losgaan; losknopen; losmaken; losschroeven; ontknopen; openschroeven
release detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; bevrijden van belegeraars; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten opstijgen; loskomen; loslaten; losmaken; ontheffen; ontslaan; ontsnappen; ontzetten; op de markt brengen; openen; openstellen; oplaten; toegankelijk maken; uitgeven; uitsturen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; verzenden; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; wegsturen; wegzenden; zich bevrijden
set free detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden bevrijden; bevrijden van belegeraars; in vrijheid stellen; laten gaan; loslaten; losmaken; niet vasthouden; ontzetten; van de boeien ontdoen; verlossen; vrijlaten
unlace detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden
untie detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontknopen; ontrafelen; ontwarren; tornen; uit de war halen; uit elkaar halen; uithalen; uittrekken
work loose detacheren; loskrijgen; losmaken; loswerken; scheiden