Summary
Dutch
Detailed Translations for markeer from Dutch to English
markeren:
-
markeren (brandmerken; branden; inbranden; van stigma's voorzien)
to mark; to stigmatize; to brand; to stigmatise– to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1 -
markeren
-
markeren
Conjugations for markeren:
o.t.t.
- markeer
- markeert
- markeert
- markeren
- markeren
- markeren
o.v.t.
- markeerde
- markeerde
- markeerde
- markeerden
- markeerden
- markeerden
v.t.t.
- heb gemarkeerd
- hebt gemarkeerd
- heeft gemarkeerd
- hebben gemarkeerd
- hebben gemarkeerd
- hebben gemarkeerd
v.v.t.
- had gemarkeerd
- had gemarkeerd
- had gemarkeerd
- hadden gemarkeerd
- hadden gemarkeerd
- hadden gemarkeerd
o.t.t.t.
- zal markeren
- zult markeren
- zal markeren
- zullen markeren
- zullen markeren
- zullen markeren
o.v.t.t.
- zou markeren
- zou markeren
- zou markeren
- zouden markeren
- zouden markeren
- zouden markeren
en verder
- ben gemarkeerd
- bent gemarkeerd
- is gemarkeerd
- zijn gemarkeerd
- zijn gemarkeerd
- zijn gemarkeerd
diversen
- markeer!
- markeert!
- gemarkeerd
- markerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for markeren:
Wiktionary Translations for markeren:
markeren
Cross Translation:
verb
markeren
-
het afbakenen van een grens
- markeren → mark
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• markeren | → mark | ↔ markieren — vermeintlich Wichtiges kennzeichnen, hervorheben |
• markeren | → mark; brand; earmark; flag; hallmark; label; stamp; stud; route; form; mould; mold; shape; turn | ↔ zeichnen — (transitiv) etwas mit einem oder mehreren Zeichen versehen |
External Machine Translations: