Summary
Dutch
Detailed Translations for masker from Dutch to English
masker:
Translation Matrix for masker:
Noun | Related Translations | Other Translations |
disguise | dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen | verkleding; vermomming |
façade | dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen | façade; front; gevel; pui; voorgevel; voorkant |
mask | masker; mom; mombakkes | gezichtsmasker |
Verb | Related Translations | Other Translations |
disguise | achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren; verstoppen; wegstoppen | |
mask | bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren |
Related Words for "masker":
masker form of maskeren:
Conjugations for maskeren:
o.t.t.
- masker
- maskert
- maskert
- maskeren
- maskeren
- maskeren
o.v.t.
- maskerde
- maskerde
- maskerde
- maskerden
- maskerden
- maskerden
v.t.t.
- heb gemaskeerd
- hebt gemaskeerd
- heeft gemaskeerd
- hebben gemaskeerd
- hebben gemaskeerd
- hebben gemaskeerd
v.v.t.
- had gemaskeerd
- had gemaskeerd
- had gemaskeerd
- hadden gemaskeerd
- hadden gemaskeerd
- hadden gemaskeerd
o.t.t.t.
- zal maskeren
- zult maskeren
- zal maskeren
- zullen maskeren
- zullen maskeren
- zullen maskeren
o.v.t.t.
- zou maskeren
- zou maskeren
- zou maskeren
- zouden maskeren
- zouden maskeren
- zouden maskeren
en verder
- ben gemaskeerd
- bent gemaskeerd
- is gemaskeerd
- zijn gemaskeerd
- zijn gemaskeerd
- zijn gamaskeerd
diversen
- masker!
- maskert!
- gemaskeerd
- maskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for maskeren:
Related Words for "maskeren":
Wiktionary Translations for maskeren:
maskeren
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• maskeren | → camouflage | ↔ camouflage — militaire|fr action de camoufler, art de se dissimuler, ou de rendre invisible une position ou un engin ; résultat de cette action. |