Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. nasturen:


Dutch

Detailed Translations for nasturen from Dutch to English

nasturen:

nasturen verb (stuur na, stuurt na, stuurde na, stuurden na, nagestuurd)

  1. nasturen
    to send after; to forward
    • send after verb (sends after, sent after, sending after)
    • forward verb (forwards, forwarded, forwarding)

Conjugations for nasturen:

o.t.t.
  1. stuur na
  2. stuurt na
  3. stuurt na
  4. sturen na
  5. sturen na
  6. sturen na
o.v.t.
  1. stuurde na
  2. stuurde na
  3. stuurde na
  4. stuurden na
  5. stuurden na
  6. stuurden na
v.t.t.
  1. heb nagestuurd
  2. hebt nagestuurd
  3. heeft nagestuurd
  4. hebben nagestuurd
  5. hebben nagestuurd
  6. hebben nagestuurd
v.v.t.
  1. had nagestuurd
  2. had nagestuurd
  3. had nagestuurd
  4. hadden nagestuurd
  5. hadden nagestuurd
  6. hadden nagestuurd
o.t.t.t.
  1. zal nasturen
  2. zult nasturen
  3. zal nasturen
  4. zullen nasturen
  5. zullen nasturen
  6. zullen nasturen
o.v.t.t.
  1. zou nasturen
  2. zou nasturen
  3. zou nasturen
  4. zouden nasturen
  5. zouden nasturen
  6. zouden nasturen
en verder
  1. ben nagestuurd
  2. bent nagestuurd
  3. is nagestuurd
  4. zijn nagestuurd
  5. zijn nagestuurd
  6. zijn nagestuurd
diversen
  1. stuur na!
  2. stuurt na!
  3. nagestuurd
  4. nasturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nasturen:

NounRelated TranslationsOther Translations
forward aanvaller; spitsspeler; voorhoedespeler; voorspeler
VerbRelated TranslationsOther Translations
forward nasturen doen toekomen; doorsturen; doorverbinden; doorzenden; iem. iets sturen; naar voren plaatsen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland; zenden
send after nasturen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
forward aanspreekbaar; beleefd; benaderbaar; beschaafd; geavanceerd; gemanierd; genaakbaar; progressief; toegankelijk; toeschietelijk; voorkomend; voort; vooruitstrevend; voorwaarts; wellevend; welopgevoed