Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. neerdalen:


Dutch

Detailed Translations for neerdalen from Dutch to English

neerdalen:

neerdalen verb (daal neer, daalt neer, daalde neer, daalden neer, neergedaald)

  1. neerdalen (afdalen; landen; neerkomen; )
    to descend; to land; to go down; to come down
    • descend verb (descends, descended, descending)
    • land verb (lands, landed, landing)
    • go down verb (goes down, went down, going down)
    • come down verb (comes down, came down, coming down)

Conjugations for neerdalen:

o.t.t.
  1. daal neer
  2. daalt neer
  3. daalt neer
  4. dalen neer
  5. dalen neer
  6. dalen neer
o.v.t.
  1. daalde neer
  2. daalde neer
  3. daalde neer
  4. daalden neer
  5. daalden neer
  6. daalden neer
v.t.t.
  1. ben neergedaald
  2. bent neergedaald
  3. is neergedaald
  4. zijn neergedaald
  5. zijn neergedaald
  6. zijn neergedaald
v.v.t.
  1. was neergedaald
  2. was neergedaald
  3. was neergedaald
  4. waren neergedaald
  5. waren neergedaald
  6. waren neergedaald
o.t.t.t.
  1. zal neerdalen
  2. zult neerdalen
  3. zal neerdalen
  4. zullen neerdalen
  5. zullen neerdalen
  6. zullen neerdalen
o.v.t.t.
  1. zou neerdalen
  2. zou neerdalen
  3. zou neerdalen
  4. zouden neerdalen
  5. zouden neerdalen
  6. zouden neerdalen
diversen
  1. daal neer!
  2. daalt neer!
  3. neergedaald
  4. neerdalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neerdalen:

NounRelated TranslationsOther Translations
land land; landmassa
VerbRelated TranslationsOther Translations
come down afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen aftakelen; landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen; verzwakken; wegglijden
descend afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen dalen; naar beneden gaan; naar beneden lopen; neer laten zakken; omlaaggaan
go down afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afnemen; dateren; inkrimpen; krimpen; minder worden; naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaag gaan; omlaaggaan; ondergaan; slinken; teruggaan; teruggrijpen; verkleinen; verminderen
land afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen aflopen; eindigen; landen; neerkomen; op de grond komen; op zijn pootjes terechtkomen; raken; teneindelopen; terechtkomen; treffen