Dutch
Detailed Translations for ontpoppen from Dutch to English
ontpoppen:
-
ontpoppen
Conjugations for ontpoppen:
o.t.t.
- ontpop
- ontpopt
- ontpopt
- ontpoppen
- ontpoppen
- ontpoppen
o.v.t.
- ontpopte
- ontpopte
- ontpopte
- ontpopten
- ontpopten
- ontpopten
v.t.t.
- ben ontpopt
- bent ontpopt
- is ontpopt
- zijn ontpopt
- zijn ontpopt
- zijn ontpopt
v.v.t.
- was ontpopt
- was ontpopt
- was ontpopt
- waren ontpopt
- waren ontpopt
- waren ontpopt
o.t.t.t.
- zal ontpoppen
- zult ontpoppen
- zal ontpoppen
- zullen ontpoppen
- zullen ontpoppen
- zullen ontpoppen
o.v.t.t.
- zou ontpoppen
- zou ontpoppen
- zou ontpoppen
- zouden ontpoppen
- zouden ontpoppen
- zouden ontpoppen
en verder
- heb mij ontpopt
- hebt jou ontpopt
- heeft zich ontpopt
- hebben ons ontpopt
- hebben jullie ontpopt
- hebben zich ontpopt
diversen
- ontpop!
- ontpopt!
- ontpopt
- ontpoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontpoppen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
disclose | ontpoppen | bloot leggen; klikken; reveleren; verklappen; verklikken; verlinken; verraden |