Home ->Dictionaries ->Dutch/English ->Translate onvruchtbaarheid

Translate onvruchtbaarheid from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

onvruchtbaarheid:
- infertility; barrenness; fruitlessness
onvruchtbaar:
- infertile; sterile; barren
Wiktionary:
- onvruchtbaarheid → infertility
- onvruchtbaar → infertile, barren, sterile
- onvruchtbaar → sterile, barren

Dutch

Detailed Translations for onvruchtbaarheid from Dutch to English

onvruchtbaarheid:

onvruchtbaarheid [de ~ (v)] noun

de onvruchtbaarheid (vruchteloos; onzinnigheid)
the infertility; the barrenness; the fruitlessness
- infertility [the ~] noun
- barrenness [the ~] noun
- fruitlessness [the ~] noun

Translation Matrix for onvruchtbaarheid:

Noun	Related Translations	Other Translations
barrenness	onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos	dorheid; droogte; schraalheid; steriliteit
fruitlessness	onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos	vruchteloosheid
infertility	onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos	vruchteloosheid

Related Words for "onvruchtbaarheid":

onvruchtbaar

Wiktionary Translations for onvruchtbaarheid:

onvruchtbaarheid

noun

-
- infertility → onvruchtbaarheid

onvruchtbaarheid form of onvruchtbaar:

onvruchtbaar adj

onvruchtbaar (infertiel)
infertile; sterile; barren
- infertile adj
- sterile adj
- barren adj

Translation Matrix for onvruchtbaar:

Adjective	Related Translations	Other Translations
barren	infertiel; onvruchtbaar	bar; dor; droog; kaal; onbegroeid; onbehaard; ongastvrij; onherbergzaam; ruig; schraal; steriel; verdord; zonder haar
infertile	infertiel; onvruchtbaar
sterile	infertiel; onvruchtbaar

Related Words for "onvruchtbaar":

onvruchtbaarheid, onvruchtbare

Wiktionary Translations for onvruchtbaar:

onvruchtbaar

adjective

biologie|nld ongeschikt voor, niet in staat tot voortplanting
- onvruchtbaar → infertile

onvruchtbaar

adjective

unable to bear children; sterile
- barren → steriel; onvruchtbaar
unable to reproduce
- sterile → onvruchtbaar; steriel

Cross Translation:

From	To	Via
• onvruchtbaar	→ sterile; barren	↔ stérile — Incapable de se reprodure (1)