Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opengelegd:
  2. openleggen:


Dutch

Detailed Translations for opengelegd from Dutch to English

opengelegd:

opengelegd adj

  1. opengelegd (ontsloten; geopend)

Translation Matrix for opengelegd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
opened geopend; ontsloten; opengelegd aangebroken; geopend; opengemaakt; opengesteld
unlocked geopend; ontsloten; opengelegd aangebroken; geopend; opengemaakt
ModifierRelated TranslationsOther Translations
opened up geopend; ontsloten; opengelegd aangebroken; geopend; opengemaakt

Related Words for "opengelegd":

  • opengelegde

opengelegd form of openleggen:

openleggen verb (leg open, legt open, legde open, legden open, opengelegd)

  1. openleggen (openbreken)
    to uncover; to bare
    • uncover verb (uncovers, uncovered, uncovering)
    • bare verb (bares, bared, baring)

Conjugations for openleggen:

o.t.t.
  1. leg open
  2. legt open
  3. legt open
  4. leggen open
  5. leggen open
  6. leggen open
o.v.t.
  1. legde open
  2. legde open
  3. legde open
  4. legden open
  5. legden open
  6. legden open
v.t.t.
  1. heb opengelegd
  2. hebt opengelegd
  3. heeft opengelegd
  4. hebben opengelegd
  5. hebben opengelegd
  6. hebben opengelegd
v.v.t.
  1. had opengelegd
  2. had opengelegd
  3. had opengelegd
  4. hadden opengelegd
  5. hadden opengelegd
  6. hadden opengelegd
o.t.t.t.
  1. zal openleggen
  2. zult openleggen
  3. zal openleggen
  4. zullen openleggen
  5. zullen openleggen
  6. zullen openleggen
o.v.t.t.
  1. zou openleggen
  2. zou openleggen
  3. zou openleggen
  4. zouden openleggen
  5. zouden openleggen
  6. zouden openleggen
en verder
  1. is opengelegd
  2. zijn opengelegd
diversen
  1. leg open!
  2. legt open!
  3. opengelegd
  4. openleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for openleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bare openbreken; openleggen beroven; bloot leggen; ontbloten; ontdoen; uitbuiten
uncover openbreken; openleggen bloot leggen; blootleggen; ontbloten; openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
bare bar; kaal; kale; onbegroeid; ontbloot; onverhuld