Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opflakkeren:


Dutch

Detailed Translations for opflakkeren from Dutch to English

opflakkeren:

opflakkeren verb (flakker op, flakkert op, flakkerde op, flakkerden op, opgeflakkerd)

  1. opflakkeren
    to flare up; to flicker
    • flare up verb (flares up, flared up, flaring up)
    • flicker verb (flickers, flickered, flickering)

Conjugations for opflakkeren:

o.t.t.
  1. flakker op
  2. flakkert op
  3. flakkert op
  4. flakkeren op
  5. flakkeren op
  6. flakkeren op
o.v.t.
  1. flakkerde op
  2. flakkerde op
  3. flakkerde op
  4. flakkerden op
  5. flakkerden op
  6. flakkerden op
v.t.t.
  1. ben opgeflakkerd
  2. bent opgeflakkerd
  3. is opgeflakkerd
  4. zijn opgeflakkerd
  5. zijn opgeflakkerd
  6. zijn opgeflakkerd
v.v.t.
  1. was opgeflakkerd
  2. was opgeflakkerd
  3. was opgeflakkerd
  4. waren opgeflakkerd
  5. waren opgeflakkerd
  6. waren opgeflakkerd
o.t.t.t.
  1. zal opflakkeren
  2. zult opflakkeren
  3. zal opflakkeren
  4. zullen opflakkeren
  5. zullen opflakkeren
  6. zullen opflakkeren
o.v.t.t.
  1. zou opflakkeren
  2. zou opflakkeren
  3. zou opflakkeren
  4. zouden opflakkeren
  5. zouden opflakkeren
  6. zouden opflakkeren
diversen
  1. flakker op!
  2. flakkert op!
  3. opgeflakkerd
  4. opflakkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opflakkeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
flare up driftig zijn; opstuiven; opvliegen
flicker flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering; sprankeltje; vonkje
VerbRelated TranslationsOther Translations
flare up opflakkeren afbranden; leegbranden; omhoogkomen; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; oplaaien; opstijgen; opvlammen; opvliegen; platbranden; uitbranden; vuur vatten
flicker opflakkeren flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen