Dutch
Detailed Translations for optooien from Dutch to English
optooien:
-
optooien (zich uitdossen; zich uitmonsteren)
Conjugations for optooien:
o.t.t.
- tooi op
- tooit op
- tooit op
- tooien op
- tooien op
- tooien op
o.v.t.
- tooide op
- tooide op
- tooide op
- tooiden op
- tooiden op
- tooiden op
v.t.t.
- ben opgetooid
- bent opgetooid
- is opgetooid
- zijn opgetooid
- zijn opgetooid
- zijn opgetooid
v.v.t.
- was opgetooid
- was opgetooid
- was opgetooid
- waren opgetooid
- waren opgetooid
- waren opgetooid
o.t.t.t.
- zal optooien
- zult optooien
- zal optooien
- zullen optooien
- zullen optooien
- zullen optooien
o.v.t.t.
- zou optooien
- zou optooien
- zou optooien
- zouden optooien
- zouden optooien
- zouden optooien
en verder
- heb opgetooid
- hebt opgetooid
- heeft opgetooid
- hebben opgetooid
- hebben opgetooid
- hebben opgetooid
diversen
- tooi op!
- tooit op!
- opgetooid
- optooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for optooien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
deck out | optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren | |
dress o.s. up | optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren | |
fit out | optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren | outilleren; toerusten; uitrusten; zich uitrusten |
furnish | optooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren | aanleveren; afleveren; bekleden; bestellen; bezorgen; brengen; fourneren; inrichten; leveren; meubileren; overhandigen; overtrekken; rondbrengen; stofferen; thuisbezorgen; toeleveren; van bekleding voorzien; verschaffen; verstrekken |