Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. pons:
  2. pon:
  3. ponsen:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pons from Dutch to English

pons:

pons [de ~ (m)] noun

  1. de pons
    the punch

Translation Matrix for pons:

NounRelated TranslationsOther Translations
punch pons dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet
VerbRelated TranslationsOther Translations
punch doorponsen; een opdonder verkopen; hengsten; ponsen; rammen; stansen; stompen

Related Words for "pons":


Wiktionary Translations for pons:


Cross Translation:
FromToVia
pons punch; stamp poinçon — Outil pour marquer les ouvrages d’or ou d'argent

pon:

pon [de ~ (m)] noun

  1. de pon (nachtjapon)
    the nightgown; the nightie

Translation Matrix for pon:

NounRelated TranslationsOther Translations
nightgown nachtjapon; pon
nightie nachtjapon; pon

Related Words for "pon":

  • ponnen, ponen, pons

pons form of ponsen:

ponsen verb (pons, ponst, ponste, ponsten, geponst)

  1. ponsen (stansen; doorponsen)
    to die-cut; to punch
    • die-cut verb (die-cuts, died-cut, dying-cut)
    • punch verb (punches, punched, punching)

Conjugations for ponsen:

o.t.t.
  1. pons
  2. ponst
  3. ponst
  4. ponsen
  5. ponsen
  6. ponsen
o.v.t.
  1. ponste
  2. ponste
  3. ponste
  4. ponsten
  5. ponsten
  6. ponsten
v.t.t.
  1. heb geponst
  2. hebt geponst
  3. heeft geponst
  4. hebben geponst
  5. hebben geponst
  6. hebben geponst
v.v.t.
  1. had geponst
  2. had geponst
  3. had geponst
  4. hadden geponst
  5. hadden geponst
  6. hadden geponst
o.t.t.t.
  1. zal ponsen
  2. zult ponsen
  3. zal ponsen
  4. zullen ponsen
  5. zullen ponsen
  6. zullen ponsen
o.v.t.t.
  1. zou ponsen
  2. zou ponsen
  3. zou ponsen
  4. zouden ponsen
  5. zouden ponsen
  6. zouden ponsen
diversen
  1. pons!
  2. ponst!
  3. geponst
  4. ponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ponsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
punch dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet
VerbRelated TranslationsOther Translations
die-cut doorponsen; ponsen; stansen
punch doorponsen; ponsen; stansen een opdonder verkopen; hengsten; rammen; stompen

Related Words for "ponsen":


Wiktionary Translations for ponsen:

ponsen
verb
  1. gaten in iets (vaak papier of metaal) maken door middel van een pons

Cross Translation:
FromToVia
ponsen punch; puncture; drill; bore; pierce percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).