Noun | Related Translations | Other Translations |
experience
|
ervaring; praktijk; routine
|
belevenis; beleving; bevinding; ervaring; meemaken van een gebeurtenis; ondervinden; ondervinding
|
practice
|
ervaring; praktijk; routine
|
aanwenden; aanwending; dokteren; gebruik; oefening; oplappen; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
|
practise
|
ervaring; praktijk; routine
|
aanwenden; aanwending; dokteren; gebruik; oefening; oplappen; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
|
routine
|
ervaring; praktijk; routine
|
aanpak; arbeidsmethodiek; methode; sleur; werkmethode; werkwijze
|
skill
|
ervaring; praktijk; routine
|
behendigheid; bekwaamheid; deskundigheid; handigheid; kennis van zaken; kunde; kundigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc; vaardigheid; vakarbeid; vakkundigheid; vakmanschap; vakwerk
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
experience
|
|
beleven; ervaren; ervaren als; gewaarworden; ondervinden; voelen
|
practice
|
|
aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
|
practise
|
|
aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
|