Dutch
Detailed Translations for sluipen from Dutch to English
sluipen:
-
sluipen (kruipen)
Conjugations for sluipen:
o.t.t.
- sluip
- sluipt
- sluipt
- sluipen
- sluipen
- sluipen
o.v.t.
- sloop
- sloop
- sloop
- slopen
- slopen
- slopen
v.t.t.
- heb geslopen
- hebt geslopen
- heeft geslopen
- hebben geslopen
- hebben geslopen
- hebben geslopen
v.v.t.
- had geslopen
- had geslopen
- had geslopen
- hadden geslopen
- hadden geslopen
- hadden geslopen
o.t.t.t.
- zal sluipen
- zult sluipen
- zal sluipen
- zullen sluipen
- zullen sluipen
- zullen sluipen
o.v.t.t.
- zou sluipen
- zou sluipen
- zou sluipen
- zouden sluipen
- zouden sluipen
- zouden sluipen
en verder
- ben geslopen
- bent geslopen
- is geslopen
- zijn geslopen
- zijn geslopen
- zijn geslopen
diversen
- sluip!
- sluipt!
- geslopen
- sluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sluipen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sneak | gladjanus; gluiperd | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
sneak | kruipen; sluipen | floepen; glippen; wegglippen |