Dutch
Detailed Translations for stansen from Dutch to English
stansen:
-
stansen (ponsen; doorponsen)
Conjugations for stansen:
o.t.t.
- stans
- stanst
- stanst
- stansen
- stansen
- stansen
o.v.t.
- stanste
- stanste
- stanste
- stansten
- stansten
- stansten
v.t.t.
- heb gestanst
- hebt gestanst
- heeft gestanst
- hebben gestanst
- hebben gestanst
- hebben gestanst
v.v.t.
- had gestanst
- had gestanst
- had gestanst
- hadden gestanst
- hadden gestanst
- hadden gestanst
o.t.t.t.
- zal stansen
- zult stansen
- zal stansen
- zullen stansen
- zullen stansen
- zullen stansen
o.v.t.t.
- zou stansen
- zou stansen
- zou stansen
- zouden stansen
- zouden stansen
- zouden stansen
en verder
- ben gestanst
- bent gestanst
- is gestanst
- zijn gestanst
- zijn gestanst
- zijn gestanst
diversen
- stans!
- stanst!
- gestanst
- stansend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stansen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
punch | dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
die-cut | doorponsen; ponsen; stansen | |
punch | doorponsen; ponsen; stansen | een opdonder verkopen; hengsten; rammen; stompen |