Summary
Dutch
Detailed Translations for stationeren from Dutch to English
stationeren:
Conjugations for stationeren:
o.t.t.
- stationeer
- stationeert
- stationeert
- stationeren
- stationeren
- stationeren
o.v.t.
- stationeerde
- stationeerde
- stationeerde
- stationeerden
- stationeerden
- stationeerden
v.t.t.
- ben gestationeerd
- bent gestationeerd
- is gestationeerd
- zijn gestationeerd
- zijn gestationeerd
- zijn gestationeerd
v.v.t.
- was gestationeerd
- was gestationeerd
- was gestationeerd
- waren gestationeerd
- waren gestationeerd
- waren gestationeerd
o.t.t.t.
- zal stationeren
- zult stationeren
- zal stationeren
- zullen stationeren
- zullen stationeren
- zullen stationeren
o.v.t.t.
- zou stationeren
- zou stationeren
- zou stationeren
- zouden stationeren
- zouden stationeren
- zouden stationeren
diversen
- stationeer!
- stationeert!
- gestationeerd
- stationerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stationeren:
Wiktionary Translations for stationeren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stationeren | → ask | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |
• stationeren | → locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |