Dutch
Detailed Translations for stommelen from Dutch to English
stommelen:
-
stommelen
Conjugations for stommelen:
o.t.t.
- stommel
- stommelt
- stommelt
- stommelen
- stommelen
- stommelen
o.v.t.
- stommelde
- stommelde
- stommelde
- stommelden
- stommelden
- stommelden
v.t.t.
- heb gestommeld
- hebt gestommeld
- heeft gestommeld
- hebben gestommeld
- hebben gestommeld
- hebben gestommeld
v.v.t.
- had gestommeld
- had gestommeld
- had gestommeld
- hadden gestommeld
- hadden gestommeld
- hadden gestommeld
o.t.t.t.
- zal stommelen
- zult stommelen
- zal stommelen
- zullen stommelen
- zullen stommelen
- zullen stommelen
o.v.t.t.
- zou stommelen
- zou stommelen
- zou stommelen
- zouden stommelen
- zouden stommelen
- zouden stommelen
en verder
- ben gestommeld
- bent gestommeld
- is gestommeld
- zijn gestommeld
- zijn gestommeld
- zijn gestommeld
diversen
- stommel!
- stommelt!
- gestommeld
- stommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stommelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clatter | gekletter; gerammel; klepper | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clatter | stommelen | klakken; kleppen; klossen; lopen met geluid; luidkeels iets verkondigen; schetteren; tetteren |