Dutch
Detailed Translations for tekeergaan from Dutch to English
tekeergaan:
-
tekeergaan (uit de slof schieten; uitvaren; donderen)
go off the deep end; to rage; to rave; to to be furious; to storm; to thunder-
go off the deep end verb
-
-
tekeergaan (tieren; fulmineren; razen; te keer gaan)
to rage; to storm; to rave; to rant; to scream; to thunder; to bawl; be furious; to yell-
be furious verb
-
tekeergaan (razen; woeden)
-
tekeergaan (razen; tieren; fulmineren)
Conjugations for tekeergaan:
o.t.t.
- ga tekeer
- gaat tekeer
- gaat tekeer
- gaan tekeer
- gaan tekeer
- gaan tekeer
o.v.t.
- ging tekeer
- ging tekeer
- ging tekeer
- gingen tekeer
- gingen tekeer
- gingen tekeer
v.t.t.
- ben tekeergegaan
- bent tekeergegaan
- is tekeergegaan
- zijn tekeergegaan
- zijn tekeergegaan
- zijn tekeergegaan
v.v.t.
- was tekeergegaan
- was tekeergegaan
- was tekeergegaan
- waren tekeergegaan
- waren tekeergegaan
- waren tekeergegaan
o.t.t.t.
- zal tekeergaan
- zult tekeergaan
- zal tekeergaan
- zullen tekeergaan
- zullen tekeergaan
- zullen tekeergaan
o.v.t.t.
- zou tekeergaan
- zou tekeergaan
- zou tekeergaan
- zouden tekeergaan
- zouden tekeergaan
- zouden tekeergaan
diversen
- ga tekeer!
- gat tekeer!
- tekeergegaan
- tekeergaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze