Summary
Dutch
Detailed Translations for uitblinkend from Dutch to English
uitblinkend:
-
uitblinkend (beter dan de rest)
Translation Matrix for uitblinkend:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
brilliant | beter dan de rest; uitblinkend | briljant; briljante; fenomenaal; fonkelend; geniaal; glinsterend; glorierijk; intelligent; luisterrijk; lumineus; lustrijk; magnifiek; pienter; prachtig; schitterend; schrander |
uitblinken:
-
uitblinken (onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken boven; uitsteken; schitteren; uitmunten)
Conjugations for uitblinken:
o.t.t.
- blink uit
- blinkt uit
- blinkt uit
- blinken uit
- blinken uit
- blinken uit
o.v.t.
- blonk uit
- blonk uit
- blonk uit
- blonken uit
- blonken uit
- blonken uit
v.t.t.
- ben uitgeblonken
- bent uitgeblonken
- is uitgeblonken
- zijn uitgeblonken
- zijn uitgeblonken
- zijn uitgeblonken
v.v.t.
- was uitgeblonken
- was uitgeblonken
- was uitgeblonken
- waren uitgeblonken
- waren uitgeblonken
- waren uitgeblonken
o.t.t.t.
- zal uitblinken
- zult uitblinken
- zal uitblinken
- zullen uitblinken
- zullen uitblinken
- zullen uitblinken
o.v.t.t.
- zou uitblinken
- zou uitblinken
- zou uitblinken
- zouden uitblinken
- zouden uitblinken
- zouden uitblinken
diversen
- blink uit!
- blinkt uit!
- uitgeblonken
- uitblinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitblinken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
outshine | excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken |
Wiktionary Translations for uitblinken:
uitblinken
Cross Translation:
verb
-
intransitive: to be much better than others
-
to distinguish oneself
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitblinken | → dominate; override; predominate; exceed; surpass; beat; defeat; excel; outclass; outscore; outshine | ↔ dominer — commander souverainement, avoir une puissance absolue. |
• uitblinken | → defeat; win over; beat; overcome; overthrow; surmount; vanquish; go beyond; cross; exceed; surpass; excel; outclass; outscore; outshine | ↔ surmonter — monter au-dessus. |