Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitblinkend:
  2. uitblinken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitblinkend from Dutch to English

uitblinkend:

uitblinkend adj

  1. uitblinkend (beter dan de rest)

Translation Matrix for uitblinkend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
brilliant beter dan de rest; uitblinkend briljant; briljante; fenomenaal; fonkelend; geniaal; glinsterend; glorierijk; intelligent; luisterrijk; lumineus; lustrijk; magnifiek; pienter; prachtig; schitterend; schrander

uitblinken:

uitblinken verb (blink uit, blinkt uit, blonk uit, blonken uit, uitgeblonken)

  1. uitblinken (onderscheiden; overtreffen; excelleren; )
    to outshine
    • outshine verb (outshines, outshone, outshining)

Conjugations for uitblinken:

o.t.t.
  1. blink uit
  2. blinkt uit
  3. blinkt uit
  4. blinken uit
  5. blinken uit
  6. blinken uit
o.v.t.
  1. blonk uit
  2. blonk uit
  3. blonk uit
  4. blonken uit
  5. blonken uit
  6. blonken uit
v.t.t.
  1. ben uitgeblonken
  2. bent uitgeblonken
  3. is uitgeblonken
  4. zijn uitgeblonken
  5. zijn uitgeblonken
  6. zijn uitgeblonken
v.v.t.
  1. was uitgeblonken
  2. was uitgeblonken
  3. was uitgeblonken
  4. waren uitgeblonken
  5. waren uitgeblonken
  6. waren uitgeblonken
o.t.t.t.
  1. zal uitblinken
  2. zult uitblinken
  3. zal uitblinken
  4. zullen uitblinken
  5. zullen uitblinken
  6. zullen uitblinken
o.v.t.t.
  1. zou uitblinken
  2. zou uitblinken
  3. zou uitblinken
  4. zouden uitblinken
  5. zouden uitblinken
  6. zouden uitblinken
diversen
  1. blink uit!
  2. blinkt uit!
  3. uitgeblonken
  4. uitblinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitblinken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
outshine excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken

Wiktionary Translations for uitblinken:

uitblinken
verb
  1. intransitive: to be much better than others
  2. to distinguish oneself

Cross Translation:
FromToVia
uitblinken dominate; override; predominate; exceed; surpass; beat; defeat; excel; outclass; outscore; outshine dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.
uitblinken defeat; win over; beat; overcome; overthrow; surmount; vanquish; go beyond; cross; exceed; surpass; excel; outclass; outscore; outshine surmontermonter au-dessus.