Summary


Dutch

Detailed Translations for uitrazen from Dutch to English

uitrazen:

uitrazen verb (raas uit, raast uit, raaste uit, raasten uit, uitgeraast)

  1. uitrazen (uitwoeden)
    to subside; to blow out; to burn out; to spend one's fury
    • subside verb (subsides, subsided, subsiding)
    • blow out verb (blows out, blowing out)
    • burn out verb (burns out, burnt out, burning out)
    • spend one's fury verb (spends one's fury, spent one's fury, spending one's fury)

Conjugations for uitrazen:

o.t.t.
  1. raas uit
  2. raast uit
  3. raast uit
  4. razen uit
  5. razen uit
  6. razen uit
o.v.t.
  1. raaste uit
  2. raaste uit
  3. raaste uit
  4. raasten uit
  5. raasten uit
  6. raasten uit
v.t.t.
  1. heb uitgeraast
  2. hebt uitgeraast
  3. heeft uitgeraast
  4. hebben uitgeraast
  5. hebben uitgeraast
  6. hebben uitgeraast
v.v.t.
  1. had uitgeraast
  2. had uitgeraast
  3. had uitgeraast
  4. hadden uitgeraast
  5. hadden uitgeraast
  6. hadden uitgeraast
o.t.t.t.
  1. zal uitrazen
  2. zult uitrazen
  3. zal uitrazen
  4. zullen uitrazen
  5. zullen uitrazen
  6. zullen uitrazen
o.v.t.t.
  1. zou uitrazen
  2. zou uitrazen
  3. zou uitrazen
  4. zouden uitrazen
  5. zouden uitrazen
  6. zouden uitrazen
en verder
  1. ben uitgeraast
  2. bent uitgeraast
  3. is uitgeraast
  4. zijn uitgeraast
  5. zijn uitgeraast
  6. zijn uitgeraast
diversen
  1. raas uit!
  2. raast uit!
  3. uitgeraast
  4. uitrazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitrazen [znw.] noun

  1. uitrazen
    the raging out; the blowing out

Translation Matrix for uitrazen:

NounRelated TranslationsOther Translations
blowing out uitrazen
raging out uitrazen
subside afzwakken; verslappen; verzwakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
blow out uitrazen; uitwoeden
burn out uitrazen; uitwoeden afbranden; doorbranden; leegbranden; opbranden; platbranden; uitbranden
spend one's fury uitrazen; uitwoeden
subside uitrazen; uitwoeden afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; invallen; inzakken; inzinken; luwen; schrompelen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegsterven; wegzakken; wegzinken; zakken in