Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitwerken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitwerken from Dutch to English

uitwerken:

uitwerken verb (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)

  1. uitwerken (preciseren)
    to elaborate; to work out; to draw up; to compute
    • elaborate verb (elaborates, elaborated, elaborating)
    • work out verb (works out, worked out, working out)
    • draw up verb (draws up, drew up, drawing up)
    • compute verb (computes, computed, computing)
  2. uitwerken (uitrekenen; berekenen; becijferen; calculeren)
    to calculate; to draw up; to figure out
    • calculate verb (calculates, calculated, calculating)
    • draw up verb (draws up, drew up, drawing up)
    • figure out verb (figures out, figured out, figuring out)
    to value
    – fix or determine the value of; assign a value to 1
    • value verb (values, valued, valueing)
      • value the jewelry and art work in the estate1

Conjugations for uitwerken:

o.t.t.
  1. werk uit
  2. werkt uit
  3. werkt uit
  4. werken uit
  5. werken uit
  6. werken uit
o.v.t.
  1. werkte uit
  2. werkte uit
  3. werkte uit
  4. werkten uit
  5. werkten uit
  6. werkten uit
v.t.t.
  1. ben uitgewerkt
  2. bent uitgewerkt
  3. is uitgewerkt
  4. zijn uitgewerkt
  5. zijn uitgewerkt
  6. zijn uitgewerkt
v.v.t.
  1. was uitgewerkt
  2. was uitgewerkt
  3. was uitgewerkt
  4. waren uitgewerkt
  5. waren uitgewerkt
  6. waren uitgewerkt
o.t.t.t.
  1. zal uitwerken
  2. zult uitwerken
  3. zal uitwerken
  4. zullen uitwerken
  5. zullen uitwerken
  6. zullen uitwerken
o.v.t.t.
  1. zou uitwerken
  2. zou uitwerken
  3. zou uitwerken
  4. zouden uitwerken
  5. zouden uitwerken
  6. zouden uitwerken
diversen
  1. werk uit!
  2. werkt uit!
  3. uitgewerkt
  4. uitwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwerken:

NounRelated TranslationsOther Translations
draw up opmaken; opstellen; redigeren
value belang; besturing; betekenis; gedrag; herleidingskoers; houding; koers; leiding; nut; plan; rijrichting; valuta; waarde; wisselkoers; zin
VerbRelated TranslationsOther Translations
calculate becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken afwegen; begroten; bepalen; berekenen; incalculeren; inschatten; ramen; rekenen; rekening houden met; schatten
compute preciseren; uitwerken begroten; berekenen; ramen; schatten
draw up becijferen; berekenen; calculeren; preciseren; uitrekenen; uitwerken lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogrukken
elaborate preciseren; uitwerken
figure out becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken berekenen; ramen; schatten; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen
value becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken
work out preciseren; uitwerken begroten; ramen; resultaat; resulteren; schatten; tot gevolg hebben; uitmonden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
elaborate breedsprakig; breedvoerig; doorwrocht; in details; langdradig; lijvig; omslachtig; omstandig; omvangrijk; overvloedig; rijkelijk; royaal; ruimschoots; scheutig; uitgebreid; uitgewerkt; uitvoerig; verregaand; volumineus; wijdlopig

Wiktionary Translations for uitwerken:

uitwerken
verb
  1. bring about
  2. to multiply two binomials together
  3. (transitive) to express at length or in detail
  4. (transitive) algebra: to rewrite as an equivalent sum of terms
  5. (intransitive) plan
  6. (intransitive) determine values or solutions
  7. (transitive) to determine value
  8. To make more complete by adding details

Cross Translation:
FromToVia
uitwerken produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.