Dutch
Detailed Translations for vastsjorren from Dutch to English
vastsjorren:
-
vastsjorren (vastbinden)
Conjugations for vastsjorren:
o.t.t.
- sjor vast
- sjort vast
- sjort vast
- sjorren vast
- sjorren vast
- sjorren vast
o.v.t.
- sjorde vast
- sjorde vast
- sjorde vast
- sjorden vast
- sjorden vast
- sjorden vast
v.t.t.
- heb vastgesjord
- hebt vastgesjord
- heeft vastgesjord
- hebben vastgesjord
- hebben vastgesjord
- hebben vastgesjord
v.v.t.
- had vastgesjord
- had vastgesjord
- had vastgesjord
- hadden vastgesjord
- hadden vastgesjord
- hadden vastgesjord
o.t.t.t.
- zal vastsjorren
- zult vastsjorren
- zal vastsjorren
- zullen vastsjorren
- zullen vastsjorren
- zullen vastsjorren
o.v.t.t.
- zou vastsjorren
- zou vastsjorren
- zou vastsjorren
- zouden vastsjorren
- zouden vastsjorren
- zouden vastsjorren
en verder
- ben vastgesjord
- bent vastgesjord
- is vastgesjord
- zijn vastgesjord
- zijn vastgesjord
- zijn vastgesjord
diversen
- sjor vast!
- sjort vast!
- vastgesjord
- vastsjorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vastsjorren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lash | handslag; wimper | |
tie | das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bind | vastbinden; vastsjorren | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; binden; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenbinden; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; verbinden |
lash | vastbinden; vastsjorren | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen |
tie | vastbinden; vastsjorren | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; binden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knevelen; knopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastknopen; vastleggen; vastmaken; verbinden |