Noun | Related Translations | Other Translations |
division
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
afdeling; aftakking; brigade; conflict; departement; detachement; disharmonie; divisie; hoofdgroep; onenigheid; scheuring; schisma; sectie; splitsing; tak; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; verdeling; vertakking; vete
|
divorce
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
echtscheiding
|
interference
|
breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
|
bemoeienis; ingreep; inlating; inmenging; interventie; opstootje; ordeverstoring; rel; stoornis; tussenkomst; verstoring
|
interruption
|
breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
|
onderbreken; onderbreking; storing; verbreken
|
intervention
|
breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
|
ingreep; inmenging; interventie; tussenkomst
|
meddling
|
breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
|
|
partition
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
afscheiding; afsluiting; beschot; dichtmaken; dwarsschot; hek; hekwerk; het afsluiten; partitie; schijfpartitie; schot; sluiting; tussenmuur; tussenmuurtje; tussenschot; verdeling
|
segregation
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
|
separation
|
scheiding; segregatie; verbreking
|
afscheiding; afzondering; isolering
|
severance
|
breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
divorce
|
|
loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
|