Home ->Dictionaries ->Dutch/English ->Translate verteringen

Translate verteringen from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

verteringen:
- refreshments; drinks; food; digestion
vertering:
- digestion; consumption
Wiktionary:
- vertering → digestion
- vertering → charge, expense, expenditure, outlay, exit, emergence, way out, outlet, egress

Dutch

Detailed Translations for verteringen from Dutch to English

verteringen:

verteringen [de ~] noun, plural

de verteringen (consumpties)
the refreshments; the drinks; the food
- refreshments [the ~] noun
- drinks [the ~] noun
- food [the ~] noun
de verteringen (spijsverteringen)
the digestion
- digestion [the ~] noun

Translation Matrix for verteringen:

Noun	Related Translations	Other Translations
digestion	spijsverteringen; verteringen	spijsvertering; vertering
drinks	consumpties; verteringen	borrels; drank; drinkbaar vocht; neuten; staande recepties
food	consumpties; verteringen	eetwaren; eten; gerecht; kost; leeftocht; levensmiddel; levensmiddelen; proviand; schotel; spijs; spijziging; voeding; voedingsmiddelen; voedsel
refreshments	consumpties; verteringen	versnaperingen

Related Words for "verteringen":

vertering

verteringen form of vertering:

vertering [de ~ (v)] noun

de vertering (spijsvertering)
the digestion; the consumption
- digestion [the ~] noun
- consumption [the ~] noun

Translation Matrix for vertering:

Noun	Related Translations	Other Translations
consumption	spijsvertering; vertering	consumptie; verbruik
digestion	spijsvertering; vertering	spijsverteringen; verteringen

Related Words for "vertering":

verteringen

Wiktionary Translations for vertering:

vertering

noun

processing of decay in organic matter assisted by microorganisms
- digestion → vertering; verteren
process in gastrointestinal tract
- digestion → spijsvertering; vertering

Cross Translation:

From	To	Via
• vertering	→ charge; expense; expenditure; outlay	↔ dépense — L’argent qu’on employer à quelque chose que ce pouvoir être.
• vertering	→ exit; emergence; charge; expense; expenditure; outlay; way out; outlet; egress	↔ sortie — action de sortir.