Dutch
Detailed Translations for verwijlen from Dutch to English
verwijlen:
Conjugations for verwijlen:
o.t.t.
- verwijl
- verwijlt
- verwijlt
- verwijlen
- verwijlen
- verwijlen
o.v.t.
- verwijlde
- verwijlde
- verwijlde
- verwijlden
- verwijlden
- verwijlden
v.t.t.
- heb verwijld
- hebt verwijld
- heeft verwijld
- hebben verwijld
- hebben verwijld
- hebben verwijld
v.v.t.
- had verwijld
- had verwijld
- had verwijld
- hadden verwijld
- hadden verwijld
- hadden verwijld
o.t.t.t.
- zal verwijlen
- zult verwijlen
- zal verwijlen
- zullen verwijlen
- zullen verwijlen
- zullen verwijlen
o.v.t.t.
- zou verwijlen
- zou verwijlen
- zou verwijlen
- zouden verwijlen
- zouden verwijlen
- zouden verwijlen
diversen
- verwijl!
- verwijlt!
- verwijld
- verwijlend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verwijlen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stay | aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
linger | blijven; toeven; vertoeven; verwijlen | aarzelen; blijven hangen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren |
loiter | blijven; toeven; vertoeven; verwijlen | dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen |
sojourn | blijven; toeven; vertoeven; verwijlen | ergens zijn; resideren; verblijfplaats hebben; zich ophouden |
stay | blijven; toeven; vertoeven; verwijlen | blijven; leven; logeren; niet veranderen; overnachten; resideren; verblijven; wonen |
External Machine Translations: