Dutch
Detailed Translations for voorzetten from Dutch to English
voorzetten:
-
het voorzetten (voorplakken; aanhechten; voorvoegen)
-
voorzetten (opdienen; bedienen; opdissen; aan tafel bedienen)
Conjugations for voorzetten:
o.t.t.
- zet voor
- zet voor
- zet voor
- zetten voor
- zetten voor
- zetten voor
o.v.t.
- zette voor
- zette voor
- zette voor
- zetten voor
- zetten voor
- zetten voor
v.t.t.
- heb voorgezet
- hebt voorgezet
- heeft voorgezet
- hebben voorgezet
- hebben voorgezet
- hebben voorgezet
v.v.t.
- had voorgezet
- had voorgezet
- had voorgezet
- hadden voorgezet
- hadden voorgezet
- hadden voorgezet
o.t.t.t.
- zal voorzetten
- zult voorzetten
- zal voorzetten
- zullen voorzetten
- zullen voorzetten
- zullen voorzetten
o.v.t.t.
- zou voorzetten
- zou voorzetten
- zou voorzetten
- zouden voorzetten
- zouden voorzetten
- zouden voorzetten
diversen
- zet voor!
- zet voor!
- voorgezet
- voorzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voorzetten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
affixing | aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten | aanhechten; vasthechten |
posting | aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten | gebrachte brieven; post; posten; terpostbezorging |
Verb | Related Translations | Other Translations |
serve | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | bedienen; dienen; knoppen bedienen; serveren |
serve out | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | eten opscheppen; opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel |
Related Words for "voorzetten":
Wiktionary Translations for voorzetten:
voorzetten
verb
-
to make a pass in a sport
voorzet:
-
de voorzet
the first move
Translation Matrix for voorzet:
Noun | Related Translations | Other Translations |
first move | voorzet |