Dutch

Detailed Translations for scharrelen from Dutch to Spanish

scharrelen:

scharrelen verb (scharrel, scharrelt, scharrelde, scharrelden, gescharreld)

  1. scharrelen (aan de scharrel zijn; flirten)
  2. scharrelen (aanrotzooien; aanrommelen; rotzooien; knoeien)

Conjugations for scharrelen:

o.t.t.
  1. scharrel
  2. scharrelt
  3. scharrelt
  4. scharrelen
  5. scharrelen
  6. scharrelen
o.v.t.
  1. scharrelde
  2. scharrelde
  3. scharrelde
  4. scharrelden
  5. scharrelden
  6. scharrelden
v.t.t.
  1. heb gescharreld
  2. hebt gescharreld
  3. heeft gescharreld
  4. hebben gescharreld
  5. hebben gescharreld
  6. hebben gescharreld
v.v.t.
  1. had gescharreld
  2. had gescharreld
  3. had gescharreld
  4. hadden gescharreld
  5. hadden gescharreld
  6. hadden gescharreld
o.t.t.t.
  1. zal scharrelen
  2. zult scharrelen
  3. zal scharrelen
  4. zullen scharrelen
  5. zullen scharrelen
  6. zullen scharrelen
o.v.t.t.
  1. zou scharrelen
  2. zou scharrelen
  3. zou scharrelen
  4. zouden scharrelen
  5. zouden scharrelen
  6. zouden scharrelen
en verder
  1. ben gescharreld
  2. bent gescharreld
  3. is gescharreld
  4. zijn gescharreld
  5. zijn gescharreld
  6. zijn gescharreld
diversen
  1. scharrel!
  2. scharrelt!
  3. gescharreld
  4. scharrelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for scharrelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
chafallar aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; flodderen; neppen; omlijnen; prutsen; rommelen
chamarilear aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen
chapucear aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanklooien; aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; broddelen; kladden; klooien; knoeien; modderen; morsen; neppen; omlijnen; prutsen; rommelen; rotzooi maken; rotzooien; vlekken
coquetear aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen flirten; koketteren; lonken; sjansen
farfullar aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanmodderen; bazelen; broddelen; er slap bijhangen; frommelen; lallen; mompelen; murmelen; murmeren; prutsen; raffelen; rommelen; slap hangen; wauwelen
flirtear aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen flirten; lonken; sjansen; snuffelen aan
frangollar aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanklooien; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; klooien; neppen; omlijnen; rotzooien; tillen
hacer chapuzas aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen
hacer lío aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen
liar aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen onteigenen; samenbundelen; verrollen
mariposear aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen

Related Words for "scharrelen":


Wiktionary Translations for scharrelen:

scharrelen
verb
  1. losse verkering hebben met
  2. in de grond wroeten

Cross Translation:
FromToVia
scharrelen flirtear flirter — S’adonner au flirt.
scharrelen rascar grifferégratigner d’un coup de griffe.
scharrelen revolotear voltigervoler à petites et fréquentes reprises, sans aucune direction déterminée.

scharrel:

scharrel [de ~ (m)] noun

  1. de scharrel
    la aventurilla; el flirt; el coqueteo; el flirteo

Translation Matrix for scharrel:

NounRelated TranslationsOther Translations
aventurilla scharrel
coqueteo scharrel flirt; flirtation; geflirt
flirt scharrel
flirteo scharrel behaagzucht; flirt; flirtation; geflirt; koketterie; scharrelpartijtje; vrijage

Related Words for "scharrel":


Related Translations for scharrelen