Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aanwezig zijn:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanwezig zijn from Dutch to Spanish

aanwezig zijn:

aanwezig zijn verb (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)

  1. aanwezig zijn (bijwonen)
  2. aanwezig zijn (er zijn)

Conjugations for aanwezig zijn:

o.t.t.
  1. ben aanwezig
  2. bent aanwezig
  3. is aanwezig
  4. zijn aanwezig
  5. zijn aanwezig
  6. zijn aanwezig
o.v.t.
  1. was aanwezig
  2. was aanwezig
  3. was aanwezig
  4. waren aanwezig
  5. waren aanwezig
  6. waren aanwezig
v.t.t.
  1. ben aanwezig geweest
  2. bent aanwezig geweest
  3. is aanwezig geweest
  4. zijn aanwezig geweest
  5. zijn aanwezig geweest
  6. zijn aanwezig geweest
v.v.t.
  1. was aanwezig geweest
  2. was aanwezig geweest
  3. was aanwezig geweest
  4. waren aanwezig geweest
  5. waren aanwezig geweest
  6. waren aanwezig geweest
o.t.t.t.
  1. zal aanwezig zijn
  2. zult aanwezig zijn
  3. zal aanwezig zijn
  4. zullen aanwezig zijn
  5. zullen aanwezig zijn
  6. zullen aanwezig zijn
o.v.t.t.
  1. zou aanwezig zijn
  2. zou aanwezig zijn
  3. zou aanwezig zijn
  4. zouden aanwezig zijn
  5. zouden aanwezig zijn
  6. zouden aanwezig zijn
diversen
  1. ben aanwezig!
  2. bent aanwezig!
  3. aanwezig geweest
  4. aanwezig zijnde
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwezig zijn:

VerbRelated TranslationsOther Translations
asistir a aanwezig zijn; bijwonen
estar aanwezig zijn; er zijn erbij zijn; ergens zijn; gelegen zijn; liggen; tegenwoordig zijn; uithangen; zich bevinden; zich ophouden; zijn
estar presente aanwezig zijn; bijwonen; er zijn bekijken; erbij zijn; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; tegenwoordig zijn; voelen; waarnemen; zien
presenciar aanwezig zijn; bijwonen

Wiktionary Translations for aanwezig zijn:


Cross Translation:
FromToVia
aanwezig zijn asistir attend — to be present at

Related Translations for aanwezig zijn