Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- matigen:
-
Wiktionary:
- matigen → moderar, templar, atenuar, tranquilizar, atemperar
- matigen → moderar, templar, ralentizar, lentificar
Dutch
Detailed Translations for matigen from Dutch to Spanish
matigen:
-
matigen (beheersen; bedwingen; beteugelen; bedaren; intomen)
-
matigen (geld besparen; besparen; minder gebruiken)
economizar-
economizar verb
-
-
matigen (met mate gebruiken)
-
matigen (bezuinigen; besparen; korten)
-
matigen (minder gebruiken; besparen)
reducir los gastos; gastar menos; ahorrar; economizar-
reducir los gastos verb
-
gastar menos verb
-
ahorrar verb
-
economizar verb
-
-
matigen (zich matigen; dempen; temperen)
terraplenar; templar; aflojar; calmar; calmarse; tranquilizarse-
terraplenar verb
-
templar verb
-
aflojar verb
-
calmar verb
-
calmarse verb
-
tranquilizarse verb
-
Conjugations for matigen:
o.t.t.
- matig
- matigt
- matigt
- matigen
- matigen
- matigen
o.v.t.
- matigde
- matigde
- matigde
- matigden
- matigden
- matigden
v.t.t.
- heb gematigd
- hebt gematigd
- heeft gematigd
- hebben gematigd
- hebben gematigd
- hebben gematigd
v.v.t.
- had gematigd
- had gematigd
- had gematigd
- hadden gematigd
- hadden gematigd
- hadden gematigd
o.t.t.t.
- zal matigen
- zult matigen
- zal matigen
- zullen matigen
- zullen matigen
- zullen matigen
o.v.t.t.
- zou matigen
- zou matigen
- zou matigen
- zouden matigen
- zouden matigen
- zouden matigen
en verder
- ben gematigd
- bent gematigd
- is gematigd
- zijn gematigd
- zijn gematigd
- zijn gematigd
diversen
- matig!
- matigt!
- gematigd
- matigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for matigen:
Wiktionary Translations for matigen:
matigen
Cross Translation:
verb
-
minder uitbundig of extreem optreden
- matigen → moderar; templar; atenuar; tranquilizar; atemperar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• matigen | → moderar | ↔ moderate — to reduce the excessiveness |
• matigen | → templar | ↔ temper — to moderate or control |
• matigen | → ralentizar; lentificar | ↔ ralentir — transitif|fr diminuer la vitesse. |