Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. makker:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for makker from Dutch to Spanish

makker:

makker [de ~ (m)] noun

  1. de makker (vriend; vriendje; maatje; )
    el amigo; el compadre; el compañero; el camarada; el amiguito; la compañera; el socio; la amiga
  2. de makker (vriend; spitsbroeder; gabber; )
    el compañero; el amigo
  3. de makker (maat; compaan)
    el compañero

Translation Matrix for makker:

NounRelated TranslationsOther Translations
amiga gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje gezellin; kennisje; partner; vage kennis
amigo compagnon; gabber; gezel; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; pal; spitsbroeder; vriend; vriendje gabbertje; genoot; gezel; gezellin; hartsvriendin; kameraadje; maatje; makkertje; partner; vriend; vriendin; vriendje
amiguito gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje gabbertje; gezel; gezellin; hartsvriendin; kameraadje; maatje; maatjesharing; makkertje; partner; vriendin; vriendje
camarada gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje genoot; gezel; gezellin; hartsvriendin; kameraadje; maatje; partner; vriendin
compadre gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje genoot; gezellin; partner
compañera gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje echtgenote; gade; gemalin; genoot; gezellin; jaargenote; levensgezel; levenspartner; partner; vrouw
compañero compaan; compagnon; gabber; gezel; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; pal; spitsbroeder; vriend; vriendje confrater; firmant; gabbertje; gast; genoot; gezel; gezellin; gozer; hartsvriendin; kameraadje; kerel; knakker; knul; levensgezel; levenspartner; maat; maatje; maatjesharing; makkertje; man; metgezel; partner; vent; vriendin; vriendje
socio gabber; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; pal; vriend; vriendje bondgenote; firmant; genoot; handelspartner; lid; lidmaat; lul; penis; piemel; pik; roede; vennoot
ModifierRelated TranslationsOther Translations
amigo bevriend

Related Words for "makker":


Wiktionary Translations for makker:

makker
noun
  1. iemand aan wie men door persoonlijke voorkeur verbonden is

Cross Translation:
FromToVia
makker compañero comrade — mate, companion, or associate
makker camarada; compañero Genosse — jemand, der eine andere Person durch bestimmte Lebensbereiche oder Unternehmungen begleitet
makker tío Mackernorddeutsch: Kamerad, der gleichzeitig Chef ist, so der Kapitän und Schiffseigner zum Beispiel auf einem Fischkutter, auch allgemeiner: jemand, der eine Chefposition inne hat
makker camarada; compañero camarade — Celui ou celle qui, en partager les occupations, la vie d’une ou de plusieurs personnes, contracter avec elles une sorte d’amitié et une communauté d’intérêts.
makker compañero; camarada compagnon — Celui qui est habituellement avec un autre ou qui fait avec lui la même chose.
makker tío; tipo; chaval; güey; wey mec — individu masculin