Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. fascinerend:
  2. fascineren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for fascinerend from Dutch to Spanish

fascinerend:

fascinerend adj

  1. fascinerend (boeiend; integrerend)
  2. fascinerend

Translation Matrix for fascinerend:

NounRelated TranslationsOther Translations
atractivo aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aantrekkingskracht; bekoorlijkheid; bekoring; charme; gratie
intrigante intrigant; konkelaar; kuiper; samenzweerder
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
atractivo fascinerend aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aanvallig; aardig; aimabel; alleraardigst; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; behendig; bekoorlijk; bekwaam; bevallig; charmant; elegant; fraai; gevat; goed ogend; gracieus; handig; indrukwekkend; knap; kundig; lieftallig; mooi; prettig; schattig; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slim; snedig; uitgeslapen; uitlokkend; uitnodigend; vaardig; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend; welgevallig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cautivador boeiend; fascinerend; integrerend aangrijpend; boeiend; boeiende; fascinerende; meeslepend; pakkend; zeer boeiend
fascinante boeiend; fascinerend; integrerend aangrijpend; boeiend; boeiende; fascinerende; intrigerend; pakkend
interesante boeiend; fascinerend; integrerend aantrekkelijke; aardig; alleraardigst; allerliefst; behartigenswaardig; bekoorlijk; belangwekkend; boeiende; charmant; fascinerende; informatorisch; interessant; wetenswaardig
intrigante boeiend; fascinerend; integrerend intrigerend

Wiktionary Translations for fascinerend:


Cross Translation:
FromToVia
fascinerend emocionante; apasionante passionnant — Qui passionne, qui est propre à passionner.

fascineren:

fascineren verb (fascineer, fascineert, fascineerde, fascineerden, gefascineerd)

  1. fascineren (intrigeren; boeien)

Conjugations for fascineren:

o.t.t.
  1. fascineer
  2. fascineert
  3. fascineert
  4. fascineren
  5. fascineren
  6. fascineren
o.v.t.
  1. fascineerde
  2. fascineerde
  3. fascineerde
  4. fascineerden
  5. fascineerden
  6. fascineerden
v.t.t.
  1. heb gefascineerd
  2. hebt gefascineerd
  3. heeft gefascineerd
  4. hebben gefascineerd
  5. hebben gefascineerd
  6. hebben gefascineerd
v.v.t.
  1. had gefascineerd
  2. had gefascineerd
  3. had gefascineerd
  4. hadden gefascineerd
  5. hadden gefascineerd
  6. hadden gefascineerd
o.t.t.t.
  1. zal fascineren
  2. zult fascineren
  3. zal fascineren
  4. zullen fascineren
  5. zullen fascineren
  6. zullen fascineren
o.v.t.t.
  1. zou fascineren
  2. zou fascineren
  3. zou fascineren
  4. zouden fascineren
  5. zouden fascineren
  6. zouden fascineren
en verder
  1. ben gefascineerd
  2. bent gefascineerd
  3. is gefascineerd
  4. zijn gefascineerd
  5. zijn gefascineerd
  6. zijn gefascineerd
diversen
  1. fascineer!
  2. fascineert!
  3. gefascineerd
  4. fascinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fascineren:

NounRelated TranslationsOther Translations
fascinar aantrekken; bekoren; charmeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
fascinar boeien; fascineren; intrigeren beheksen; bekoren; betoveren; betrappen; bevallen; obsederen; snappen
intrigar boeien; fascineren; intrigeren benieuwen; intrigeren; konkelen; kuipen; obsederen

Wiktionary Translations for fascineren:

fascineren
verb
  1. iemands aandacht vasthouden