Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afgedicht:
  2. afdichten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afgedicht from Dutch to Spanish

afgedicht:

afgedicht adj

  1. afgedicht (gedicht)

Translation Matrix for afgedicht:

Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
sellado verzegeling
ModifierRelated TranslationsOther Translations
sellado afgedicht; gedicht eigen aan; gefrankeerd; gezegeld; ingesloten; omsingeld; verzegeld
tapado afgedicht; gedicht afgedekt; bedekt; gedempt; gesluierd; halfluid

afgedicht form of afdichten:

afdichten verb (dicht af, dichtte af, dichtten af, afgedicht)

  1. afdichten (dichten)
    isolar

Conjugations for afdichten:

o.t.t.
  1. dicht af
  2. dicht af
  3. dicht af
  4. dichten af
  5. dichten af
  6. dichten af
o.v.t.
  1. dichtte af
  2. dichtte af
  3. dichtte af
  4. dichtten af
  5. dichtten af
  6. dichtten af
v.t.t.
  1. heb afgedicht
  2. hebt afgedicht
  3. heeft afgedicht
  4. hebben afgedicht
  5. hebben afgedicht
  6. hebben afgedicht
v.v.t.
  1. had afgedicht
  2. had afgedicht
  3. had afgedicht
  4. hadden afgedicht
  5. hadden afgedicht
  6. hadden afgedicht
o.t.t.t.
  1. zal afdichten
  2. zult afdichten
  3. zal afdichten
  4. zullen afdichten
  5. zullen afdichten
  6. zullen afdichten
o.v.t.t.
  1. zou afdichten
  2. zou afdichten
  3. zou afdichten
  4. zouden afdichten
  5. zouden afdichten
  6. zouden afdichten
diversen
  1. dicht af!
  2. dicht af!
  3. afgedicht
  4. afdichtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afdichten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
isolar afdichten; dichten isoleren; koudebestendig maken

Wiktionary Translations for afdichten:

afdichten
verb
  1. (overgankelijk) afsluiten tegen het binnendringen van iets dat ongewenst is (ook werktuigbouwkunde|nld)