Dutch
Detailed Translations for afloeren from Dutch to Spanish
afloeren:
Conjugations for afloeren:
o.t.t.
- loer af
- loert af
- loert af
- loeren af
- loeren af
- loeren af
o.v.t.
- loerde af
- loerde af
- loerde af
- loerden af
- loerden af
- loerden af
v.t.t.
- heb afgeloerd
- hebt afgeloerd
- heeft afgeloerd
- hebben afgeloerd
- hebben afgeloerd
- hebben afgeloerd
v.v.t.
- had afgeloerd
- had afgeloerd
- had afgeloerd
- hadden afgeloerd
- hadden afgeloerd
- hadden afgeloerd
o.t.t.t.
- zal afloeren
- zult afloeren
- zal afloeren
- zullen afloeren
- zullen afloeren
- zullen afloeren
o.v.t.t.
- zou afloeren
- zou afloeren
- zou afloeren
- zouden afloeren
- zouden afloeren
- zouden afloeren
diversen
- loer af!
- loert af!
- afgeloerd
- afloerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afloeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
espiar | loeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
espiar | afloeren | begluren; beloeren; bespieden; bespioneren; gluren; koekeloeren; loeren; scherp kijken; spieden; spioneren; stiekem kijken; verspieden |