Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- afspelen:
-
Wiktionary:
- afspelen → poner, tocar, gastar, desarrollarse
- afspelen → reproducir
Dutch
Detailed Translations for afspelen from Dutch to Spanish
afspelen:
-
afspelen
-
afspelen
reproducir-
reproducir verb
-
-
afspelen
la reproducción
Conjugations for afspelen:
o.t.t.
- speel af
- speelt af
- speelt af
- spelen af
- spelen af
- spelen af
o.v.t.
- speelde af
- speelde af
- speelde af
- speelden af
- speelden af
- speelden af
v.t.t.
- heb afgespeeld
- hebt afgespeeld
- heeft afgespeeld
- hebben afgespeeld
- hebben afgespeeld
- hebben afgespeeld
v.v.t.
- had afgespeeld
- had afgespeeld
- had afgespeeld
- hadden afgespeeld
- hadden afgespeeld
- hadden afgespeeld
o.t.t.t.
- zal afspelen
- zult afspelen
- zal afspelen
- zullen afspelen
- zullen afspelen
- zullen afspelen
o.v.t.t.
- zou afspelen
- zou afspelen
- zou afspelen
- zouden afspelen
- zouden afspelen
- zouden afspelen
diversen
- speel af!
- speelt af!
- afgespeeld
- afspelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afspelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
reproducción | afspelen | falsificatie; imitatie; nabootsing; namaak; nep; verdubbeling; vervalsing |
Verb | Related Translations | Other Translations |
poner | afspelen | aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; stationeren; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen; zetten |
reproducir | afspelen | beschrijven; fotokopiëren; overzetten; reproduceren; translateren; vermenigvuldigen; vertalen; vertolken; verveelvoudigen; weergeven |
Wiktionary Translations for afspelen:
afspelen
Cross Translation:
verb
-
afdraaien
- afspelen → poner
-
tot het einde toe spelen
- afspelen → tocar
-
iets door veelvuldig bespelen bederven en onbruikbaar maken
- afspelen → gastar
-
zich ~: gebeuren
- afspelen → desarrollarse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afspelen | → reproducir | ↔ play — use a device to hear (a recording) |