Dutch
Detailed Translations for bekleed from Dutch to Spanish
bekleed:
-
bekleed (gestoffeerd)
Translation Matrix for bekleed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cubierto | briefomslag; couvert; envelop; maaltijdgang | |
decorado | decor; toneeldecor; toneeldecoratie | |
tapizado | bekleding; stoffeerderij; stoffering | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
cubierto | bekleed; gestoffeerd | afgedekt; bedekt; gecovered; gedekt; gesluierd; gezekerd; ingedekt; omfloerst; overdekt; overkapt |
decorado | bekleed; gestoffeerd | gedecoreerd; versierd |
revestido | bekleed; gestoffeerd | |
tapizado | bekleed; gestoffeerd |
Related Words for "bekleed":
bekleden:
-
bekleden (bedekken; overtrekken)
-
bekleden (van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen)
Conjugations for bekleden:
o.t.t.
- bekleed
- bekleedt
- bekleedt
- bekleden
- bekleden
- bekleden
o.v.t.
- bekleedde
- bekleedde
- bekleedde
- bekleedden
- bekleedden
- bekleedden
v.t.t.
- heb bekleed
- hebt bekleed
- heeft bekleed
- hebben bekleed
- hebben bekleed
- hebben bekleed
v.v.t.
- had bekleed
- had bekleed
- had bekleed
- hadden bekleed
- hadden bekleed
- hadden bekleed
o.t.t.t.
- zal bekleden
- zult bekleden
- zal bekleden
- zullen bekleden
- zullen bekleden
- zullen bekleden
o.v.t.t.
- zou bekleden
- zou bekleden
- zou bekleden
- zouden bekleden
- zouden bekleden
- zouden bekleden
diversen
- bekleed!
- bekleedt!
- bekleed
- bekledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bekleden:
Wiktionary Translations for bekleden:
bekleden
Cross Translation:
verb
-
met stof bedekken
-
een ambt vervullen
- bekleden → desempeñar; ejercer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bekleden | → cubrir | ↔ coat — to cover with a coat of some material |
• bekleden | → desempeñar; ocupar; habitar; atender | ↔ occuper — Traductions à trier suivant le sens |
• bekleden | → forrar; recubrir; revestir; enfundar; cubrir; tapar | ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général) |
• bekleden | → revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar | ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin. |
• bekleden | → forrar; recubrir; revestir; enfundar; tapizar | ↔ tapisser — revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent. |