Dutch

Detailed Translations for belieft from Dutch to Spanish

believen:

believen [het ~] noun

  1. het believen (goeddunken)
    el consentimiento; la discreción

believen verb (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)

  1. believen (moeten; willen)
  2. believen (goeddunken; aanstaan)

Conjugations for believen:

o.t.t.
  1. belief
  2. belieft
  3. belieft
  4. believen
  5. believen
  6. believen
o.v.t.
  1. beliefde
  2. beliefde
  3. beliefde
  4. beliefden
  5. beliefden
  6. beliefden
v.t.t.
  1. heb beliefd
  2. hebt beliefd
  3. heeft beliefd
  4. hebben beliefd
  5. hebben beliefd
  6. hebben beliefd
v.v.t.
  1. had beliefd
  2. had beliefd
  3. had beliefd
  4. hadden beliefd
  5. hadden beliefd
  6. hadden beliefd
o.t.t.t.
  1. zal believen
  2. zult believen
  3. zal believen
  4. zullen believen
  5. zullen believen
  6. zullen believen
o.v.t.t.
  1. zou believen
  2. zou believen
  3. zou believen
  4. zouden believen
  5. zouden believen
  6. zouden believen
diversen
  1. belief!
  2. belieft!
  3. beliefd
  4. believend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for believen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aprobar instemmen
consentimiento believen; goeddunken accoord; akkoord; autorisatie; bereidverklaring; bijstand; content; fiat; gegevensverstrekking; genoegen; goedkeuring; goedvinden; hulp; instemming; maatschappelijke hulpverlening; machtiging; ondersteuning; permissie; steun; tevredenheid; toestemming; verklaring van bereidheid; verstrekking; volmacht; vrijbrief; welbevinden
discreción believen; goeddunken bescheidenheid; discretie; geheim; geheimhouding; kiesheid; pretentieloosheid; verholenheid
divertir amuseren
VerbRelated TranslationsOther Translations
agradar aanstaan; believen; goeddunken aangenaam aandoen; aanstaan; bedenken; behagen; beschouwen; bespiegelen; bevallen; gelieven; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plezieren
aprobar aanstaan; believen; goeddunken aankopen; aanschaffen; akkoord gaan met; autoriseren; bijvallen; billijken; erdoor komen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; halen; instemmen; kopen; pakken; permitteren; ratificeren; rugsteunen; steunen; toestaan; toestemmen in; toestemming verlenen; verkrijgen; verwerven
deleitarse aanstaan; believen; goeddunken amuseren; beroemen; genieten; genot hebben van; lekker eten; roem dragen; savoureren; smikkelen; smullen
disfrutar aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van; laven; lekker eten; lenigen; lessen; savoureren; smikkelen; smullen; tegoed doen
divertir aanstaan; believen; goeddunken bezig houden; iemand amuseren; vermaken
gozar aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen
gustar aanstaan; believen; goeddunken aanstaan; amuseren; behagen; bekoren; bevallen; conveniëren; gelieven; genieten; genot hebben van; houden van; lekker vinden; lusten; plezieren; prettig vinden; proeven; smaken; voorproeven
haber de believen; moeten; willen dienen; moeten; verplicht zijn; zullen
parecer bien aanstaan; believen; goeddunken
querer believen; moeten; willen begeren; beminnen; hopen; houden van; kwijnen; kwijnend verlangen; liefhebben; minnen; op hopen zetten; smachten; snakken; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen; wensen; willen
recrearse aanstaan; believen; goeddunken
tener que believen; moeten; willen behoeven; benodigen; dienen; hoeven; moeten; nodig hebben; verplicht zijn; zullen