Dutch

Detailed Translations for bezoldigd from Dutch to Spanish

bezoldigd:

bezoldigd adj

  1. bezoldigd (loontrekkend)

Translation Matrix for bezoldigd:

NounRelated TranslationsOther Translations
asalariado arbeider; arbeidskracht; klerk; medewerker; personeelslid; werkkracht; werknemer; werknemer in loondienst
ModifierRelated TranslationsOther Translations
asalariado bezoldigd; loontrekkend

bezoldigd form of bezoldigen:

Conjugations for bezoldigen:

o.t.t.
  1. bezoldig
  2. bezoldigt
  3. bezoldigt
  4. bezoldigen
  5. bezoldigen
  6. bezoldigen
o.v.t.
  1. bezoldigde
  2. bezoldigde
  3. bezoldigde
  4. bezoldigden
  5. bezoldigden
  6. bezoldigden
v.t.t.
  1. heb bezoldigd
  2. hebt bezoldigd
  3. heeft bezoldigd
  4. hebben bezoldigd
  5. hebben bezoldigd
  6. hebben bezoldigd
v.v.t.
  1. had bezoldigd
  2. had bezoldigd
  3. had bezoldigd
  4. hadden bezoldigd
  5. hadden bezoldigd
  6. hadden bezoldigd
o.t.t.t.
  1. zal bezoldigen
  2. zult bezoldigen
  3. zal bezoldigen
  4. zullen bezoldigen
  5. zullen bezoldigen
  6. zullen bezoldigen
o.v.t.t.
  1. zou bezoldigen
  2. zou bezoldigen
  3. zou bezoldigen
  4. zouden bezoldigen
  5. zouden bezoldigen
  6. zouden bezoldigen
diversen
  1. bezoldig!
  2. bezoldigt!
  3. bezoldigd
  4. bezoldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezoldigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
atender gehoor; gevolg; gevolg geven aan; klaarstaan
pagar boeten
VerbRelated TranslationsOther Translations
abonar honorarios belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren
admitir belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; beamen; bekennen; betalen; bevestigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; iets als lof zeggen; iets toekennen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; onderschrijven; permitteren; staven; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
atender belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren aandachtig luisteren; aanhoren; afrekenen; assisteren; beantwoorden; bedienen; betalen; bijspringen; bijstaan; dokken; gehoorzamen; handreiken; helpen; iemand vervangen; knoppen bedienen; lonen; luisteren; ondersteunen; ondervragen; opletten; overhoren; seconderen; serveren; toehoren; toeluisteren; uithoren; uitvragen; verhoren; verplegen; verzorgen; weldoen; zorg dragen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
compensar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren bijspijkeren; compenseren; goedmaken; inhalen; opwegen; vergoeden; verrekenen
devolver belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afstaan; braken; capituleren; kotsen; opgeven; overgeven; restitueren; retourneren; spugen; spuwen; terecht brengen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; uitbraken; uitleveren; vomeren; zich overgeven
gratificar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; dokken; lonen
pagar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afbetalen; afrekenen; bekostigen; besteden; betalen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; iets toekennen; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; schenken; spenderen; storten; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitgeven; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
poner algo de su parte belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren
premiar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; bekronen; betalen; dokken; kronen
recompensar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; compenseren; dokken; goedmaken; lonen; vergoeden
reembolsar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren restitueren; terugbezorgen; terugsturen
remunerar belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren aanzuiveren; afrekenen; betalen; compenseren; dokken; genoegdoen; goedmaken; lonen; nabetalen; vergoeden
retribuir belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; dokken; lonen
satisfacer los deseos de una persona belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren

Wiktionary Translations for bezoldigen:

bezoldigen
verb
  1. salaris geven aan

Cross Translation:
FromToVia
bezoldigen remunerar; retribuir; rayar entlohnen — (transitiv) jemanden für erbrachte Leistungen bezahlen; veraltet: jemandem den Lohn für etwas zahlen
bezoldigen asalariar appointerrétribuer par appointements.