Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bijschaven:


Dutch

Detailed Translations for bijschaven from Dutch to Spanish

bijschaven:

bijschaven verb (schaaf bij, schaaft bij, schaafde bij, schaafden bij, bijgeschaven)

  1. bijschaven (perfectioneren)

Conjugations for bijschaven:

o.t.t.
  1. schaaf bij
  2. schaaft bij
  3. schaaft bij
  4. schaven bij
  5. schaven bij
  6. schaven bij
o.v.t.
  1. schaafde bij
  2. schaafde bij
  3. schaafde bij
  4. schaafden bij
  5. schaafden bij
  6. schaafden bij
v.t.t.
  1. heb bijgeschaven
  2. hebt bijgeschaven
  3. heeft bijgeschaven
  4. hebben bijgeschaven
  5. hebben bijgeschaven
  6. hebben bijgeschaven
v.v.t.
  1. had bijgeschaven
  2. had bijgeschaven
  3. had bijgeschaven
  4. hadden bijgeschaven
  5. hadden bijgeschaven
  6. hadden bijgeschaven
o.t.t.t.
  1. zal bijschaven
  2. zult bijschaven
  3. zal bijschaven
  4. zullen bijschaven
  5. zullen bijschaven
  6. zullen bijschaven
o.v.t.t.
  1. zou bijschaven
  2. zou bijschaven
  3. zou bijschaven
  4. zouden bijschaven
  5. zouden bijschaven
  6. zouden bijschaven
diversen
  1. schaaf bij!
  2. schaaft bij!
  3. bijgeschaven
  4. bijschavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijschaven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abrillantar bijschaven; perfectioneren fonkelen; gladmaken; gladwrijven; glimmen; glinsteren; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; poetsen; politoeren; uitdossen; wrijven
igualar bijschaven; perfectioneren afstompen; effenen; egaliseren; evenaren; fonkelen; gelijk trekken; gelijkkomen; gelijkmaken; gladmaken; glimmen; glinsteren; nivelleren; vervlakken; vlak maken
perfeccionar bijschaven; perfectioneren beteren; bijleren; bijwerken; compleet maken; completeren; corrigeren; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; volledig maken
refinar bijschaven; perfectioneren bijleren; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; kapot maken; raffineren; slechten; veredelen; verfijnen