Dutch
Detailed Translations for druilen from Dutch to Spanish
druilen:
Conjugations for druilen:
o.t.t.
- druil
- druilt
- druilt
- druilen
- druilen
- druilen
o.v.t.
- druilde
- druilde
- druilde
- druilden
- druilden
- druilden
v.t.t.
- heb gedruild
- hebt gedruild
- heeft gedruild
- hebben gedruild
- hebben gedruild
- hebben gedruild
v.v.t.
- had gedruild
- had gedruild
- had gedruild
- hadden gedruild
- hadden gedruild
- hadden gedruild
o.t.t.t.
- zal druilen
- zult druilen
- zal druilen
- zullen druilen
- zullen druilen
- zullen druilen
o.v.t.t.
- zou druilen
- zou druilen
- zou druilen
- zouden druilen
- zouden druilen
- zouden druilen
diversen
- druil!
- druilt!
- gedruild
- druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for druilen:
Related Words for "druilen":
Wiktionary Translations for druilen:
druilen
verb
-
soezen, suffen
- druilen → echar la siesta
druilen form of druil:
Translation Matrix for druil:
Noun | Related Translations | Other Translations |
remolón | druil | draler; hannes; keutelaar; luiaard; luilak; luiwammes; sijsjeslijmer; slak; slome; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous; zoutzak |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
remolón | aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend |