Dutch
Detailed Translations for dubbelvouwen from Dutch to Spanish
dubbelvouwen:
-
dubbelvouwen
Conjugations for dubbelvouwen:
o.t.t.
- vouw dubbel
- vouwt dubbel
- vouwt dubbel
- vouwen dubbel
- vouwen dubbel
- vouwen dubbel
o.v.t.
- vouwde dubbel
- vouwde dubbel
- vouwde dubbel
- vouwden dubbel
- vouwden dubbel
- vouwden dubbel
v.t.t.
- heb dubbelgevouwen
- hebt dubbelgevouwen
- heeft dubbelgevouwen
- hebben dubbelgevouwen
- hebben dubbelgevouwen
- hebben dubbelgevouwen
v.v.t.
- had dubbelgevouwen
- had dubbelgevouwen
- had dubbelgevouwen
- hadden dubbelgevouwen
- hadden dubbelgevouwen
- hadden dubbelgevouwen
o.t.t.t.
- zal dubbelvouwen
- zult dubbelvouwen
- zal dubbelvouwen
- zullen dubbelvouwen
- zullen dubbelvouwen
- zullen dubbelvouwen
o.v.t.t.
- zou dubbelvouwen
- zou dubbelvouwen
- zou dubbelvouwen
- zouden dubbelvouwen
- zouden dubbelvouwen
- zouden dubbelvouwen
en verder
- ben dubbelgevouwen
- bent dubbelgevouwen
- is dubbelgevouwen
- zijn dubbelgevouwen
- zijn dubbelgevouwen
- zijn dubbelgevouwen
diversen
- vouw dubbel!
- vouwt dubbel!
- dubbelgevouwen
- dubbelvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dubbelvouwen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
doblar | dubbelvouwen | breken; buigen; doen buigen; dubbel vouwen; dubben; kapot gaan; krom buigen; krommen; nasynchroniseren; neerslaan; ombuigen; omknikken; omslaan; omvouwen; onderuithalen; opvouwen; plooien; samenvouwen; sneuvelen; stuk gaan; ten dele vouwen; toevouwen; verbuigen; vloeren; vouwen; welven |
plegar | dubbelvouwen | binnenwaarts vouwen; invouwen; omvouwen; opklappen; opvouwen; plooien; ten dele vouwen; toevouwen; vouwen |