Summary


Dutch

Detailed Translations for griepen from Dutch to Spanish

griepen:


Translation Matrix for griepen:

NounRelated TranslationsOther Translations
chinchar gepest; geplaag; pesterij
cotorrear leuten
VerbRelated TranslationsOther Translations
charlar etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; bomen; chatten; communiceren; converseren; een boom opzetten; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; keuvelen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwebbelen; kwekken; leuteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; ratelen; spreken; wartaal spreken; zeveren; zwammen; zwetsen
chinchar etteren; griepen; klieren; zeiken een eed afleggen; inhaleren; over de longen roken; zemelen; zweren
cotorrear etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; belasteren; ijlen; kakelen; keuvelen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaadspreken; kwaken; kwebbelen; kwetteren; lasteren; leuteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; ratelen; roddelen; ruisen; snateren; wartaal spreken; zacht ruisen; zeveren; zwammen; zwetsen
dar la tabarra etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; klagen; zemelen; zeuren
parlotear etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; ijlen; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; leuteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; ratelen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
quejarse etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; jammeren; jeremiëren; klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen; weeklagen; zich beklagen