Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- inspecteren:
-
Wiktionary:
- inspecteren → inspeccionar, revisar
- inspecteren → inspeccionar, comprobar, examinar
Dutch
Detailed Translations for inspecteren from Dutch to Spanish
inspecteren:
-
inspecteren (bezichtigen; bekijken)
visitar; pasar revista a; ir a ver; repasar; controlar; inspeccionar; verificar; examinar-
visitar verb
-
pasar revista a verb
-
ir a ver verb
-
repasar verb
-
controlar verb
-
inspeccionar verb
-
verificar verb
-
examinar verb
-
-
inspecteren (examineren; controleren; schouwen; keuren)
revisar; examinar; tomar; reconocer; contestar; grabar; rodar; prosperar; inspeccionar; pasar revista a-
revisar verb
-
examinar verb
-
tomar verb
-
reconocer verb
-
contestar verb
-
grabar verb
-
rodar verb
-
prosperar verb
-
inspeccionar verb
-
pasar revista a verb
-
-
inspecteren (overzien)
Conjugations for inspecteren:
o.t.t.
- inspecteer
- inspecteert
- inspecteert
- inspecteren
- inspecteren
- inspecteren
o.v.t.
- inspecteerde
- inspecteerde
- inspecteerde
- inspecteerden
- inspecteerden
- inspecteerden
v.t.t.
- heb geïnspecteerd
- hebt geïnspecteerd
- heeft geïnspecteerd
- hebben geïnspecteerd
- hebben geïnspecteerd
- hebben geïnspecteerd
v.v.t.
- had geïnspecteerd
- had geïnspecteerd
- had geïnspecteerd
- hadden geïnspecteerd
- hadden geïnspecteerd
- hadden geïnspecteerd
o.t.t.t.
- zal inspecteren
- zult inspecteren
- zal inspecteren
- zullen inspecteren
- zullen inspecteren
- zullen inspecteren
o.v.t.t.
- zou inspecteren
- zou inspecteren
- zou inspecteren
- zouden inspecteren
- zouden inspecteren
- zouden inspecteren
en verder
- is geïnspecteerd
diversen
- inspecteer!
- inspecteert!
- geïnspecteerd
- inspecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inspecteren:
Wiktionary Translations for inspecteren:
inspecteren
Cross Translation:
verb
-
grondig en nauwkeurig bekijken
- inspecteren → inspeccionar; revisar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• inspecteren | → inspeccionar; comprobar; examinar | ↔ check — to inspect, examine |
• inspecteren | → inspeccionar | ↔ inspecter — examiner avec attention. |