Dutch
Detailed Translations for kladder from Dutch to Spanish
kladder:
-
kladder (kladderaar; broddelaar; knoeier; klieder)
Translation Matrix for kladder:
Noun | Related Translations | Other Translations |
chapucero | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier | beunhaas; klooi; klusjesman; knoeier; knoeipot; koekenbakker; koekhakker; morser; prutser; roffelaar; rommelaar; scharrelaar |
pintor de brocha gorda | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier | huisschilder; huisschilderes; schilder; verver |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
chapucero | onopgeruimd; slordig |
Related Words for "kladder":
kladder form of kladderen:
-
kladderen (klodderen; kliederen)
ensuciar; pintorrear; manchar; embadurnar; ensuciarlo todo-
ensuciar verb
-
pintorrear verb
-
manchar verb
-
embadurnar verb
-
ensuciarlo todo verb
-
Conjugations for kladderen:
o.t.t.
- kladder
- kladdert
- kladdert
- kladderen
- kladderen
- kladderen
o.v.t.
- kladderde
- kladderde
- kladderde
- kladderden
- kladderden
- kladderden
v.t.t.
- heb gekladderd
- hebt gekladderd
- heeft gekladderd
- hebben gekladderd
- hebben gekladderd
- hebben gekladderd
v.v.t.
- had gekladderd
- had gekladderd
- had gekladderd
- hadden gekladderd
- hadden gekladderd
- hadden gekladderd
o.t.t.t.
- zal kladderen
- zult kladderen
- zal kladderen
- zullen kladderen
- zullen kladderen
- zullen kladderen
o.v.t.t.
- zou kladderen
- zou kladderen
- zou kladderen
- zouden kladderen
- zouden kladderen
- zouden kladderen
en verder
- is gekladderd
diversen
- kladder!
- kladdert!
- gekladderd
- kladderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kladderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
manchar | vlekken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
embadurnar | kladderen; kliederen; klodderen | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen |
ensuciar | kladderen; kliederen; klodderen | bedoezelen; bekladden; bemorsen; besmeren; besmeuren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; kladden; knoeien; morsen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |
ensuciarlo todo | kladderen; kliederen; klodderen | |
manchar | kladderen; kliederen; klodderen | afgeven; bedoezelen; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; smetten; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |
pintorrear | kladderen; kliederen; klodderen | kalken; kladden |