Dutch

Detailed Translations for klaplopen from Dutch to Spanish

klaplopen:

klaplopen verb (klaploop, klaploopt, klapliep, klapliepen, geklaploopt)

  1. klaplopen (parasiteren; op iemands zak teren)

Conjugations for klaplopen:

o.t.t.
  1. klaploop
  2. klaploopt
  3. klaploopt
  4. klaplopen
  5. klaplopen
  6. klaplopen
o.v.t.
  1. klapliep
  2. klapliep
  3. klapliep
  4. klapliepen
  5. klapliepen
  6. klapliepen
v.t.t.
  1. heb geklaploopt
  2. hebt geklaploopt
  3. heeft geklaploopt
  4. hebben geklaploopt
  5. hebben geklaploopt
  6. hebben geklaploopt
v.v.t.
  1. had geklaploopt
  2. had geklaploopt
  3. had geklaploopt
  4. hadden geklaploopt
  5. hadden geklaploopt
  6. hadden geklaploopt
o.t.t.t.
  1. zal klaplopen
  2. zult klaplopen
  3. zal klaplopen
  4. zullen klaplopen
  5. zullen klaplopen
  6. zullen klaplopen
o.v.t.t.
  1. zou klaplopen
  2. zou klaplopen
  3. zou klaplopen
  4. zouden klaplopen
  5. zouden klaplopen
  6. zouden klaplopen
diversen
  1. klaploop!
  2. klaploopt!
  3. geklaploopt
  4. klaplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klaplopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
gorronear bedelen; schooien; schooieren
VerbRelated TranslationsOther Translations
andar de gorra klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren
comer de gorra klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren
gorronear klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren schooieren
vivir como un parásito klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren
vivir de gorra klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren schooieren